In deze zaak heeft eiser op 4 april 2020 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 25 augustus 2019. De staatssecretaris heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden vanwege coronamaatregelen. Na versoepeling van deze maatregelen is de behandeling hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling van 10 maart 2020 geldig is. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft overwogen dat, nu het beroep gegrond is, de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom van in totaal € 1.442,- heeft verbeurd. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 262,50.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.