ECLI:NL:RBDHA:2020:8447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.15443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Tunesië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 augustus 2020, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zal beletten. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op een veilige uitzetting naar Tunesië vanwege de coronapandemie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er op dit moment vluchten naar Tunesië vertrekken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aanvraag voor een vervangend reisdocument bij de Tunesische autoriteiten nog loopt. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het zicht op uitzetting en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen beleidsmatige belemmeringen zijn voor de uitzetting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak zal op een later moment openbaar worden gemaakt, en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15443

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 18 augustus 2020 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 20 augustus 2020 een reactie ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1993.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser voert aan dat niets erop wijst dat op een redelijke termijn veilig een uitzetting naar Tunesië kan plaatsvinden gelet op de voortdurende Corona epidemie, dan wel heeft verweerder de afweging of de Corona epidemie in de weg staat aan het opleggen van de maatregel niet kenbaar betrokken in zijn motivering. Hiermee heeft verweerder de hoogst relevante feitelijke gronden ter rechtvaardiging van de maatregel nagelaten op te nemen. Eiser heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting op redelijke termijn is. Verweerder heeft gesteld dat op dit moment vluchten vertrekken naar Tunesië. Bovendien zal eerst voor eiser een vervangend reisdocument moeten worden verkregen. De in dat kader bij de Tunesische autoriteiten ingediende laissez-passer aanvraag loopt op dit moment nog. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft kunnen volstaan met de motivering dat zicht op uitzetting bestaat, omdat niet is gebleken dat de vreemdeling de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt. Voort is vermeld dat niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer. Het is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3487) waarin arrest Mahdi wordt betrokken in de beoordeling, dat deze standaardoverwegingen het zicht op uitzetting in beginsel voldoende motiveren.
7. Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering omdat er sinds de maatregel van bewaring geen uitzettingshandeling heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in zijn reactie gemotiveerd dat op 21 juli 2020 – in de voorgaande maatregel van bewaring – een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, op 5 augustus de lp-aanvraag naar de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA), is verzonden en op 12 augustus 2020 de lp-aanvraag bij de Tunesische autoriteiten is ingediend. Voor 21 augustus 2020 is wederom een vertrekgesprek gepland.
8. Uit het verzenden van de lp-aanvraag aan de DIA op 5 augustus 2020 valt af te leiden dat het proces van ambtelijke voorbereiding op dezelfde dag als de omzetting van de maatregel van bewaring in werking is gezet en gaande is geweest. Voorts heeft de DIA de lp-aanvraag op 12 augustus 2020 verzonden naar de Tunesische autoriteiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld aan de uitzetting van eiser.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.