ECLI:NL:RBDHA:2020:8673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekken woonruimte zonder vergunning in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die in zijn woning een hennepkwekerij had, kreeg op 25 februari 2019 een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,- wegens het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning. Na bezwaar tegen deze boete, heeft het college op 12 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 10.000,-. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De behandeling van de zaak vond plaats op 25 juni 2020, waarbij partijen via een Skypeverbinding werden gehoord vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser zich niet kan beroepen op schending van het una via-beginsel, omdat er geen sprake is van dezelfde gedraging in de zin van de wet. De rechtbank concludeert dat de bestuurlijke boete en de strafrechtelijke vervolging voor de hennepkwekerij verschillende juridische feiten betreffen, en dat de eiser niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.G. Rens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. Boender-Wiebenga).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,-, wegens het onttrekken van woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning.
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald op € 10.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft op 25 juni 2020 plaatsgevonden. Vanwege het coronavirus zijn partijen gehoord via een Skypeverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
1. Op 6 november 2018 is bij een controle van de woning van eiser aan de [adres] [nummer] te [plaats] door politie en een inspecteur van de Haagse Pandbrigade geconstateerd dat delen van de woning in gebruik waren genomen voor het bedrijfsmatig kweken van hennep. Naar aanleiding hiervan is op 5 december 2018 een boeterapport opgemaakt.
2. Aan eiser is op 25 februari 2019, een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250, in verband met overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 35 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (de Verordening). Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is rekening gehouden met een bedrijfsmatige onttrekking van de woonruimte.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard. In verband met de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de daarin gewijzigde boetebedragen is de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangepast naar € 10.000, -.
4. Op 5 oktober 2019 is eiser opgeroepen voor een OM-zitting op 18 december 2019. Daarbij is eiser geïnformeerd over het voornemen om een strafbeschikking uit te vaardigen.
5. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Eiser voert daartoe aan dat, nu hij voor het aantreffen van de hennepkwekerij in zijn woning zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk wordt vervolgd, sprake is van schending van het una via-beginsel, zoals neergelegd in artikel 5:44 van de Awb. Eiser heeft na het constateren van de overtreding meteen bekend dat de hennepkwekerij van hem was. Daardoor lag een strafrechtelijke veroordeling voor eenzelfde gedraging als die waarvoor hij bestuursrechtelijk is gesanctioneerd, in de rede. Dat de overtreding van de Opiumwet mogelijk is geschreven met het oog op de bescherming van andere belangen dan die aan de orde zijn in de Huisvestingswet, doet er niet aan af dat het om dezelfde gedraging gaat als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5:44 van de Awb. De overeenkomstige gedraging is het in gebruik hebben van een woonruimte met een hennepkwekerij. Dat door die gedraging de woonruimte wordt onttrokken, is niet de gedraging zelf, maar het gevolg van die gedraging. De strafrechtelijke vervolging die ten tijde van het bestreden besluit al in de rede lag, betekent tot slot een schending van het in artikel 5:44 van de Awb besloten ne bis in idem-beginsel.
6. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat schending van het una via-beginsel noch dubbele bestraffing kan worden aangenomen, omdat er geen sprake is van ‘eenzelfde gedraging’ zoals bedoeld in artikel 5:44, eerste lid, Awb.
7. De toepasselijke wettelijke regelingen zijn opgenomen in een aparte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van de geconstateerde overtreding huurder van de woning aan de [adres] [nummer] was. Ook is niet in geschil dat het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in delen van die woning een overtreding van het verbod in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 35 van de Verordening oplevert, omdat eiser, terwijl hij daarvoor geen vergunning had, de woning deels aan de bestemming tot bewoning heeft onttrokken. Op grond van artikel 35 van de Huisvestingswet en artikel 45 van de Verordening was verweerder bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen.
9. Artikel 5:44 van de Awb regelt de verhouding tussen bestuurlijke boetes en strafrechtelijke sancties en strekt tot voorkoming van dubbele bestraffing voor eenzelfde feit. Zowel het ne bis in idem-beginsel als het daarmee verband houdende una via-beginsel liggen ten grondslag aan de bepaling. De rechtbank is van oordeel dat van schending van het una via-beginsel en het ne bis in idem-beginsel geen sprake is, omdat de ingezette strafrechtelijke vervolging in dit geval niet ‘eenzelfde gedraging’ betreft. Anders dan eiser betoogt gaat het bij de beoordeling daarvan niet om de vraag of sprake is van dezelfde feiten in de zin van het normale taalgebruik, maar of sprake is van dezelfde juridische feiten. In het geval van eiser ligt aan de hem opgelegde bestuurlijke boete het onttrekken van de woning aan de woonfunctie ten grondslag, terwijl de strafrechtelijke vervolging de overtreding van de Opiumwet betreft.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad over artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht – dat als uitgangspunt is genomen voor de uitleg van artikel 5:44 van de Awb – kan een overtreding van twee voorschriften pas één feit opleveren als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw samenhangen, maar de dader van beide overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt. Dit betekent dat de overtreden voorschriften soortgelijke belangen dienen te beschermen. Nu uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Huisvestingswet blijkt dat deze wet met name een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte beoogt te beschermen (
Kamerstukken II1987/88, 20 520, nr. 3, p. 24) terwijl het doel van de Opiumwet ziet op het beschermen van de volksgezondheid, is van een verwijt van dezelfde strekking geen sprake. Verweerder heeft in dit verband terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State, dat er sprake is van verschillende voorschriften die verschillende belangen beogen te beschermen waarbij, bovendien, verschillende bestuursorganen zijn belast met de handhaving ervan (zie de uitspraken van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2561 en 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:736).
In het licht van het voorgaande treft de stelling van eiser dat het onttrekken van woonruimte niet de gedraging zelf is, maar het gevolg daarvan, geen doel. Het betoog van eiser faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

|Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:44
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt zij aan de officier van justitie voorgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel met het openbaar ministerie is overeengekomen, dat daarvan kan worden afgezien.
Voor een gedraging die aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, legt het bestuursorgaan slechts een bestuurlijke boete op indien:
de officier van justitie aan het bestuursorgaan heeft medegedeeld ten aanzien van de overtreder van strafvervolging af te zien, of
het bestuursorgaan niet binnen dertien weken een reactie van de officier van justitie heeft ontvangen.
Huisvestingswet
Artikel 21
a. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders; […]
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
[…]
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22 of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019
Artikel 35 Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
De in bijlage III van deze verordening opgenomen categorieën woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken; […]
Artikel 45 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen. […]
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening.
Bijlage V
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 45, vierde lid
Overtreding
1e keer
Recidive
[…]
Art. 21, eerste lid:
- niet-bedrijfsmatige exploitatie·
- bedrijfsmatige exploitatie
€ 5.000
€ 10.250
€ 10.250
€ 20.250
[…]