ECLI:NL:RBDHA:2020:8745
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vergoeding voor rechtsbijstand in faillissementszaak en de beoordeling van bedrijfsmatig handelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een advocaat, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft de intrekking van een vergoeding voor rechtsbijstand die aan de eiser was toegekend in het kader van een faillissementsprocedure. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een steekproef in het kader van het High Trust-programma, waarbij werd gesteld dat er geen recht op gefinancierde rechtsbijstand bestond omdat het rechtsbelang de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betrof. Eiser heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de voortzetting van zijn bedrijf afhankelijk was van de verzochte rechtsbijstand.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een rechtsbelang dat voortvloeit uit bedrijfsmatig handelen, maar dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een uitzonderingssituatie die recht gaf op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de datum van de toevoegingsaanvraag bepalend was en dat op dat moment sprake was van een faillissementsaanvraag, waardoor eiser in een bedrijfsbedreigende situatie verkeerde. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om bij de beoordeling van aanvragen voor rechtsbijstand rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van de rechtzoekende en de specifieke situatie waarin deze zich bevindt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit niet doelmatig zou zijn. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet op de rechtsbijstand, waarbij de voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand aan zelfstandigen aan de orde komen.