ECLI:NL:RBDHA:2020:9013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij afwijzing aanvraag Wmo-voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen in bruikleen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Het primaire besluit van 15 november 2018 wees deze aanvraag af. Het bestreden besluit van 28 maart 2019 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond voor de extra pgb-wens voor een auto, maar gegrond voor het gebruik van het al toegekende pgb voor de aanschaf van een auto.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 24 januari 2020 geschorst om verweerder de gelegenheid te geven de huurkoopovereenkomst van de brommobiel te ontbinden. Dit onderzoek is op 15 juli 2020 via Skype voortgezet. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat het besluit niet over de aanvraag van een auto gaat, maar over de toekenning van een elektrische rolstoel en de mogelijkheid om het pgb daarvoor te besteden.

De rechtbank concludeert dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wenst, namelijk de aanschaf van een auto, omdat het bestreden besluit niet over deze aanvraag gaat. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een gesloten buitenwagen in bruikleen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover eiser een extra pgb wenst voor een auto of gesloten buitenwagen en gegrond in de zin dat het eiser is toegestaan om het al toegekende pgb te gebruiken voor de aanschaf van een auto.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen om verweerder in staat te stellen zich in te spannen de huurkoopovereenkomst ten aanzien van de brommobiel te laten ontbinden zodat eiser het vrij te komen bedrag aan de aanschaf van een auto kan besteden.
Verweerder heeft de rechtbank bericht over de resultaten van zijn inspanningen.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft hier weer een reactie op gegeven.
Het onderzoek ter zitting is op 15 juli 2020 via Skype voortgezet. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 7 februari 2018 een Wmo-melding gedaan voor hulp bij verplaatsing in en buiten zijn huis. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij de GGD een medisch advies opgevraagd. Met inachtneming daarvan en in navolging van dat advies, heeft verweerder de aanvraag voor een vervoersvoorziening bij besluit van 28 mei 2018 afgewezen.
1.2
Verweerder heeft met het primaire besluit eisers aanvraag van 20 augustus 2018 voor een gesloten buitenwagen in bruikleen afgewezen.
1.3
Naar aanleiding van de rapportage van de coördinator AT Wmo, heeft verweerder met een besluit van 10 september 2018, in afwijking van het medisch advies, een pgb voor een rolstoel toegekend ter grootte van € 14.900,53.
1.4
Naar aanleiding van telefonisch contact tussen eiser en de teammanager JMO, is op 18 november 2018 een overeenkomst tot stand gekomen. Deze houdt in dat het eiser is toegestaan om het in 1.3 genoemde pgb te besteden aan een goedkopere (elektrische) rolstoel èn een brommobiel. Zowel eiser als de teammanager hebben de overeenkomst ondertekend.
1.5
Ter zitting is gebleken dat eiser op dit moment beschikt over drie vervoermiddelen die uit het pgb zijn bekostigd, te weten (1) een elektrische rolstoel van ongeveer € 2.000,-, (2) een driewieler/scooter van ongeveer € 4.000,- en dat er (3) een door eiser bestelde en volledig afbetaalde brommobiel bij de leverancier klaar staat om opgehaald te worden. Eiser wenst de brommobiel echter niet af te nemen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiser de korte en de iets langere tot middellange afstanden met de elektrische rolstoel kan overbruggen en de middellange en langere afstanden met de brommobiel. Eisers reisdoelen kunnen door deze hulpmiddelen in combinatie met het openbaar vervoer bereikt worden. Dat openbaar vervoer of meerijden in de auto van een ander niet mogelijk is, is niet aannemelijk. Ten aanzien van het verstrekte pgb is het eiser toegestaan dit vrij te besteden, als dat maar aan het doel is waarvoor het is bedoeld, namelijk vervoer.
3. Eiser betoogt dat hij is aangewezen op een vervoersvoorziening voor de korte, middellange en lokale langere afstanden en dat hij daarvoor behoefte heeft aan een auto. Hij heeft zich door verweerder gedwongen gevoeld om een brommobiel te kopen. Daarom en omdat eiser overhaast de brommobiel moest aanschaffen, is hij niet gehouden de overeenkomst met verweerder na te komen. Aan verweerders standpunt dat een gesloten buitenwagen (brommobiel) niet aan de orde is, ligt geen medisch advies ten grondslag. De vraag is voor wiens rekening de financiële nadelen van de gedwongen keuze voor een brommobiel moeten komen, aldus eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
5.2
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1]
5.3
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.4
Verweerder heeft met zijn besluitvorming geweigerd eiser een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (brommobiel) toe te kennen. Echter, eiser heeft deze brommobiel na het sluiten van een overeenkomst met verweerder toch uit het pgb kunnen aanschaffen. Eiser is van mening dat hij onder druk is gezet om deze overeenkomst te sluiten. Hij wil uit het pgb eigenlijk een auto kopen. Dit betoog faalt in deze procedure reeds omdat het bestreden besluit niet gaat over een melding, aanvraag en verstrekken van een auto, maar over een melding en aanvraag over het verstrekken van een electrische rolstoel. Zoals overwogen, heeft eiser die al uit het pgb aangeschaft, en uit dat pgb tevens een brommobiel gekocht. Omdat eiser op zijn aanvraag heeft gekregen wat hij had aangevraagd (een electrische rolstoel; de rechtbank verwijst naar eisers email aan verweerder van 7 februari 2018) kan hij met het beroep tegen het bestreden besluit in deze zaak niet verkrijgen wat hij wenst (een auto). Daarom heeft eiser geen procesbelang.
6. Verweerder heeft zich op verzoek van de rechtbank na de eerste zitting en uit coulance ingespannen om de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de brommobiel te ontbinden zodat een bedrag vrij zou komen dat eiser zou kunnen besteden aan een auto. Dit heeft evenwel niet tot een bevredigende oplossing geleid. Dit maakt – hoe vervelend dit ook voor eiser is – niet dat daardoor in deze bestuursrechtelijke zaak procesbelang is ontstaan.
7. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1255.