ECLI:NL:RBDHA:2020:9126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
NL20.15567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 18 maart 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al eerder bij de Marokkaanse autoriteiten was gepresenteerd zonder resultaat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de benodigde documenten voor uitzetting te verkrijgen en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft ook overwogen dat de duur van de bewaring nog niet lang genoeg is om een verzwaarde belangenafweging te maken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15567

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 maart 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 24 augustus 2020.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 april 2020 (in de zaak NL20.7186) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, te weten 30 maart 2020, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Eiser is reeds op 8 oktober 2019 bij de Marokkaanse autoriteiten gepresenteerd, maar dit heeft tot op heden niet tot de afgifte van een laissez-passer (lp) geleid.
4.1
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141) overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de Marokkaanse autoriteiten in algemene zin geen medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Verweerder is voorts afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en daarom moet hem enige tijd worden gegund. Uit de voortgangsrapportage blijkt voorts dat verweerder zeer regelmatig bij de Marokkaanse autoriteiten rappelleert, laatstelijk op 22 juli, 1 juli en 18 juni 2020. Daarnaast rust op eiser de plicht om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Hiervan is tot op heden niet gebleken. Eiser heeft in het verleden expliciet tijdens vertrekgesprekken aangegeven niet mee te willen werken aan zijn vertrek. Ten slotte heeft eiser in het vertrekgesprek van 28 juli 2020 nog aangegeven dat hij geen gesprek met de stichting Maatschappelijk Herstel en Rehabilitatie (MHR) wenst. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij voorafgaand aan deze maatregel van bewaring ook al in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. Gedurende die strafrechtelijke detentie heeft verweerder voorts al twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Ten slotte loopt de aanvraag voor een lp al bijna twee jaar.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Als een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en verweerder voortvarend werkt aan de verwijdering, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat een verzwaarde belangenafweging moet worden gemaakt, merkt de rechtbank op dat de bewaring van eiser nog geen zes maanden duurt en een verzwaarde belangenafweging dan ook nog niet aan de orde is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1336) dient bij de beoordeling van een maatregel tot bewaring ook de onmiddellijk aan die inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingrechtelijke en strafrechtelijke detentie te worden betrokken. In het onderhavige geval is echter niet aangevoerd dan wel op enigerlei wijze gebleken dat eiser direct voorafgaand aan zijn strafrechtelijke detentie ook reeds in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Van een situatie als bedoeld in voornoemde uitspraak van de Afdeling is daarom geen sprake. Eiser heeft evenmin bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de voortduring van de maatregel thans disproportioneel moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de lp-aanvraag al twee jaar loopt is daarvoor onvoldoende aangezien eiser geen inspanningen verricht om zijn uitzetting te bespoedigen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat thans aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.