ECLI:NL:RBDHA:2020:9180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
SGR 19/5316 en SGR 19/5317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en gezamenlijke huishouding in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de intrekking van het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaken SGR 19/5316 en SGR 19/5317. Eiseres ontving sinds 8 augustus 2016 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Voorburg heeft op 22 januari 2019 besloten haar bijstandsrecht in te trekken over de periode van 17 juni 2017 tot en met 31 december 2018, en heeft een terugvordering ingesteld van ten onrechte verstrekte bijstand. Eiser is de vader van de kinderen van eiseres en heeft ook een rol in deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezamenlijke huishouding was tussen eiseres en eiser, wat de intrekking van de bijstand rechtvaardigt. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken, waaronder observaties en huisbezoeken door de Sociale Recherche. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres en eiser in de periode van 17 juni 2017 tot 22 januari 2019 samenwoonden, wat blijkt uit getuigenverklaringen van buurtbewoners en de bevindingen van de Sociale Recherche. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat de belastende feiten voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verklaringen van eiseres inconsistent waren en dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de gemeente lag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/5316 en SGR 19/5317
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020 in de zaak tussen
1. [eiseres][woonplaats 1] , eiseres
2. [eiser]te [woonplaats 2] , eiser,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van [plaats 2] -Voorburg, verweerder
(gemachtigde: P. Bos).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 17 juni 2017 tot en met 31 december 2018 ingetrokken. Verder heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 22 januari 2019 beëindigd.
Bij besluit van 26 maart 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aan eiseres over de periode van 17 juni 2017 tot en met 31 december 2018 ten onrechte verstrekte bijstand van € 11.548,93 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 maart 2019 (primair besluit III) heeft verweerder eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugvordering.
Bij besluit van 29 juli 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, maar de intrekkingsperiode gewijzigd naar 17 juni 2017 tot 22 januari 2019.
Bij besluit van 29 juli 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 9 april 2020. Vanwege de uitbraak van het coronavirus is deze zitting niet doorgegaan. De rechtbank heeft vervolgens toestemming gevraagd om het beroep zonder zitting schriftelijk te behandelen.
Bij toestemmingsformulier van 30 maart 2020 heeft de gemachtigde van eisers toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van de beroepen.
Per email van 30 maart 2020 heeft verweerder eveneens toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van de beroepen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt sinds 8 augustus 2016 bijstand. Ze woont op [adres] [huisnummer] in [woonplaats 1] (uitkeringsadres) en ze heeft twee kinderen, waarvan de jongste op [geboortedag] 2018 is geboren. Eiser is de vader van beide kinderen: hij heeft ze erkend. Hij staat in [plaats 1] ingeschreven.
1.2
De Sociale Recherche (SR) is een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres nadat het haar is gebleken dat eiseres op [geboortedag] 2018 een dochter heeft gekregen die door eiser is erkend. De SR heeft een observatieonderzoek uitgevoerd, bij eiseres een huisbezoek afgelegd en haar gehoord. Verder heeft zij een buurtonderzoek gedaan, is ze het waterverbruik van zowel eiseres als eiser nagegaan en zijn de pingegevens van eiser opgevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
2.1.1
Verweerder heeft primair besluit I genomen omdat eiseres in de genoemde periode met eiser een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
2.1.2
Aan primair besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat nu eiseres ten onrechte bijstand heeft ontvangen, deze wordt teruggevorderd.
2.1.3
Primair besluit III is door verweerder genomen omdat eisers een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en daarom het recht op bijstand van eiseres is ingetrokken en de verstrekte bijstand is teruggevorderd. Eiser is ook verantwoordelijk voor het betalen van de terugvordering omdat bijstand naar de gehuwdennorm verstrekt had moeten worden en ook met zijn middelen rekening gehouden had moeten worden.
2.2
Bestreden besluit I berust op het standpunt van verweerder – dit in overeenstemming met het advies van de commissie voor bezwaarschriften (de commissie) – dat eiseres en eiser in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Dit volgt uit het observatiebezoek, het huisbezoek, de verklaringen van eiseres en de buren, het waterverbruik van eisers en de pingegevens van eiser.
2.3
Ook ten aanzien van bestreden besluit II heeft verweerder het advies van de commissie gevolgd. Verweerders standpunt houdt in dat primair besluit III terecht en op de juiste gronden is genomen.
3. Eisers bestrijden dat zij in de periode van 17 juni 2017 tot 23 november 2018 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Ten aanzien van de verklaringen van buurtbewoners zijn zij van mening dat verweerder niet heeft gevraagd naar de feiten en omstandigheden waar hun antwoorden op waren gebaseerd. Ook zijn de antwoorden ten aanzien van de huur tegenstrijdig. Dat eiseres heeft verklaard dat ‘de huidige situatie al zo’n anderhalf jaar duurt’ kan niet betekenen dat de gezamenlijke huishouding al zo lang bestaat. De verklaring is onbepaald en bovendien bezoekt eiser de woning als vader van de kinderen. Tot slot zijn de pintransacties van eiser in de omgeving van het uitkeringsadres te verklaren omdat deze worden verricht of voor of na een bezoek aan de kinderen en de omgeving zich bevindt op de weg van en naar eisers werk.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 17 juni 2017 tot 22 januari 2019. Eisers hebben echter hun beroep uitdrukkelijk beperkt tot de periode van 17 juni 2017 tot 23 november 2018 (periode in geding). De beoordeling van de rechtbank ziet dan ook uitsluitend op die periode.
6.1
Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, Pw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
6.2
Artikel 59, tweede lid, van de Pw bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet (behoorlijk) is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Op grond van het vierde lid zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
6.3
In deze zaak draait het om de vraag of eiseres ten tijde van belang een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met eiser. Omdat uit hun relatie twee kinderen zijn geboren, is gelet op artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw voor de beantwoording van die vraag enkel bepalend of zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Het doet dus niet ter zake of sprake is van wederzijdse zorg. Eiser heeft tegen het vereiste van wederzijdse zorg ook geen gronden aangevoerd.
6.4
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Eisers stonden op verschillende adressen ingeschreven. Toch kunnen zij op één van die adressen gezamenlijk hun hoofdverblijf hebben gehad. Als twee personen ieder over een woning beschikken, moet voor ieder afzonderlijk worden beoordeeld in welke van die woningen hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf is in die woning waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene is. [1]
7. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis en feiten moet verzamelen. [2]
8. Niet in geschil is dat eiseres in de periode in geding haar hoofdverblijf aan [adres] [huisnummer] in [woonplaats 1] had. De vraag is of eiser daar ook zijn hoofdverblijf had.
9. De SR heeft in het kader van het onderzoek verschillende buurtbewoners gesproken die zonder uitzondering hebben verklaard dat al meerdere jaren op het uitkeringsadres een gezin woont, bestaande uit een man, een vrouw en kind(eren). Twee bewoners hebben verklaard eisers respectievelijk eiser iedere dag te zien. Naar het oordeel van de rechtbank dragen deze verklaringen bij aan verweerders conclusie dat eiser ook zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De verklaringen zijn gedetailleerd. Zo wordt eiser een walgelijke vent genoemd, die eiseres psychisch mishandelt; de betrokken buurtbewoner kan het allemaal volgen omdat deze ernaast woont. Een tweede buurtbewoner heeft verklaard dat eiser en eiseres daar een paar jaar wonen. Zij is daar komen wonen met man en kind; afgelopen jaar is er nog een tweede kind gekomen. Eiseres is de dochter van Biesot die om de hoek woont. Eiser zit in de bewaking, hij wordt dagelijks gezien. Zij hebben twee auto’s zij heeft een Megane, hij ook een blauwe. Eiseres is een dochter van Biesot die om de hoek woont.
10. Verweerder heeft in de ochtend van 11 december 2018 om circa 07.50 uur een huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Daarbij is eiser aangetroffen. Zijn auto stond voor de deur. Hij had de nacht in het huis doorgebracht. Eiser zou samen met zijn dochter in haar kamer hebben geslapen; daar stond slechts een éénpersoonshoogslaper. Verder zijn bij het huisbezoek persoonlijke bezittingen van eiser aangetroffen: petten, een boxershort, een spijkerbroek, schoenen, waaronder een doos met nieuwe schoenen, en een gevulde toilettas. Eiseres, die ook aanwezig was, verklaarde onder meer dat zij de was voor eiser deed. Ook de resultaten van het huisbezoek dragen bij aan de conclusie van verweerder dat eiser zijn hoofdverblijf in de woning had; de beschreven situatie duidt er niet op dat eiser slechts aanwezig was om zijn kinderen te bezoeken.
11.1
Verweerder heeft de watermeterstanden van het uitkeringsadres opgevraagd. Hieruit blijkt dat tussen 14 december 2016 en 7 januari 2018 251 m3 op het adres is verbruikt. In deze periode verbleef eiseres in de woning alleen met haar oudste dochter: haar jongste dochter was nog niet geboren.
11.2
Verweerder heeft ook de gegevens van het waterverbruik van de woning waar eiser op ingeschreven staat opgevraagd. Over de periode van 26 juli 2017 tot en met 31 augustus 2018 is in de woning 46 m3 water verbruikt. Volgens het NIBUD heeft een eenpersoonshuishouden een gemiddeld waterverbruik van 46 m3. Dit verbruik op eisers adres is dit naar het oordeel van de rechtbank als opvallend aan te merken, omdat daar ook een ander persoon staat ingeschreven. Het gemiddelde waterverbruik voor twee personen is 93 m3. Het verbruik op dat adres wijst dus op een eenpersoonshuishouden.
11.3
Over het waterverbruik op het uitkeringsadres overweegt de rechtbank dat het zeer hoge verbruik van 251 m3 wijst op een verbruik van ruimschoots vijf personen: een dergelijk huishouden heeft volgens het NIBUD een waterverbruik van 184 m3. Ook als een en ander wordt herleid tot de periode in geding (afgerond 7 maanden), is het verbruik nog is het verbruik nog altijd 146 m3. Dat is véél meer dan een tweepersoonhuishouden verbruikt.
11.4
Bovenstaande gegevens ondersteunen het standpunt van verweerder dat eiseres met meer dan twee personen op het uitkeringsadres verbleef, terwijl eiser niet op het adres verbleef waar hij stond ingeschreven.
12. Verweerder heeft de beschikking gekregen over afschriften van de pintransacties van eiser over de periode van 22 juni 2017 tot en met 1 december 2018. Hieruit volgt dat in een flinke minderheid van de transacties eiser in zijn woonplaats [plaats 1] pinbetalingen heeft gedaan, namelijk ruim veertig maal. Een flinke meerderheid van de pintransacties heeft eiser gedaan in met name [woonplaats 1] , maar ook [plaats 2] en [plaats 3] ; een aantal dat de honderd ruimschoots passeert. De enkele stelling van eiser dat deze transacties worden verricht of voor of na een bezoek aan de kinderen en de omgeving zich bevindt op de weg van en naar eisers werk, vormt geen verklaring voor het opvallende aantal pintransacties in de buurt van de woning van eiseres, die bovendien onbetwist vaak plaatsvinden in supermarkten, Kruidvat en Etos.
13.1
Verweerder heeft eiseres op 17 december 2018 gehoord. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in:
Wat is uw relatie met dhr. [eiser] ?
‘Nou hebben geen relatie maar wel kinderen. Hij komt ze wel bezoeken (...).
Waar woont hij?
‘ [plaats 1] maar ik weet geen adres (...).
Heeft hij daar een zelfstandige woning?
‘Ja, als het goed is wel ja’.
Is er een bezoekregeling voor de kinderen?
‘Nee, hij komt wanneer hij wil’.
Betaalt hij alimentatie?
‘(...). Ik wil de kinderen niet belemmeren hun vader te zien’.
Wanneer verblijft hij bij u?
‘Hij slaapt eigenlijk nooit bij mij. Wanneer hij moet werken is hij er niet. Hij komt niet elke dag,
maar hij moet ook wel eens naar huis’.
Sinds wanneer verblijft hij bij u?
‘Hij komt sinds anderhalf jaar bij mij. We hebben teveel ruzies.’.
Er zijn observaties verricht en we zien zijn auto dagelijks bij u in de straat staan. (...)
‘(...) Hij is hier niet elke dag. (...)’
Tijdens het huisbezoek troffen wij dhr. [eiser] ook aan in uw woning aan, alsemede kleding
en toiletspullen van hem. U verklaarde toen ook voor dhr. [eiser] te wassen, er hing een
spijkerbroek van hem aan het droogrek. Wat doet u nog meer voor hem (koken, wassen strijken)?
‘Hoe bedoelt u. Hij kwam uit zijn werk en toen heb ik het gewassen. Als hij er is eet hij bij mij. (...)’
13.2
Ook de verklaring van eiseres ondersteunt het standpunt van verweerder. De verklaring bevat namelijk inconsistenties. Zo zegt eiseres dat eiser nooit bij haar slaapt, dit terwijl hij in de vroege ochtend van 11 december 2018 bij haar thuis is aangetroffen. Die nacht had eiser niet bij eiseres geslapen, maar bij zijn dochter in de kamer; in die kamer stond echter enkel een eenpersoonsbed. Tevens was eisers kleding voor hem gewassen en te drogen gehangen. Dat duidt erop dat eiser niet alleen op bezoek komt.
Eiseres heeft over haar verklaring verder slechts aangevoerd dat haar mededeling dat ‘de huidige situatie al zo’n anderhalf jaar duurt’ niet kan betekenen dat de gezamenlijke huishouding al zo lang bestaat. Weliswaar heeft eiseres daarmee inderdaad niet erkend dat er anderhalf jaar een gezamenlijke huishouding bestond, maar daar staat tegenover dat verweerder niet enkel op deze verklaring steunt. De overige inconsistenties in haar verklaring heeft eiseres niet weersproken.
13.3
Eiser is niet verschenen om te worden gehoord in verband met zijn werkzaamheden.
14. De waarnemingen behoeven niet te worden besproken nu deze buiten de periode in geding vallen.
15. Uit het voorgaande volgt dat de belastende feiten, in onderlinge samenhang bezien, een voldoende feitelijke grondslag bieden voor de slotsom van verweerder dat ook eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 juli 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van Y.D. David, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4091.
2.CRvB van 3 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:525.