In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de intrekking van het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaken SGR 19/5316 en SGR 19/5317. Eiseres ontving sinds 8 augustus 2016 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Voorburg heeft op 22 januari 2019 besloten haar bijstandsrecht in te trekken over de periode van 17 juni 2017 tot en met 31 december 2018, en heeft een terugvordering ingesteld van ten onrechte verstrekte bijstand. Eiser is de vader van de kinderen van eiseres en heeft ook een rol in deze procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezamenlijke huishouding was tussen eiseres en eiser, wat de intrekking van de bijstand rechtvaardigt. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken, waaronder observaties en huisbezoeken door de Sociale Recherche. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres en eiser in de periode van 17 juni 2017 tot 22 januari 2019 samenwoonden, wat blijkt uit getuigenverklaringen van buurtbewoners en de bevindingen van de Sociale Recherche. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, omdat de belastende feiten voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verklaringen van eiseres inconsistent waren en dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de gemeente lag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.