ECLI:NL:RBDHA:2020:9359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
NL20.11128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Servische eiser wegens veilig land van herkomst en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Servische nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn gezin problemen hebben ondervonden na hun terugkeer naar Servië, maar oordeelt dat Servië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig geacht, maar niet voldoende om aan te tonen dat de verdragsverplichtingen van Servië niet worden nageleefd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een risico op schending van artikel 3 van het EVRM voor Roma's in Servië. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft nagelaten om een verblijfsvergunning regulier te verlenen in verband met de coronapandemie, aangezien de eiser geen aanvraag had ingediend voor een dergelijke vergunning. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11128
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De zaak van eiser heeft samenhang met de zaken NL20.11124, NL20.11126 en NL20.11130 omdat het één gezin is. In verband met de bijzonderheden van iedere zaak wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser heeft de Servische nationaliteit en is geboren op [2003] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij met zijn gezin vanuit Duitsland naar Servië is teruggekeerd. Bij terugkeer heeft het gezin problemen gekregen met een man genaamd [A] . Hij wilde geld hebben en er is toen € 500,- aan hem gegeven. [A] kwam terug met vier andere mannen en wilde meer geld hebben. De vader van eiser is geslagen en de zus van eiser, [B] , is verkracht. Daarna is de vader van eiser nogmaals geslagen. Verder heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat men in Servië niet houdt van zigeuners en dat het daarom niet veilig is voor zigeuners. Eiser en zijn gezinsleden hebben Servië in februari 2019 verlaten.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met [A] na terugkeer uit Duitsland;
  • problemen als zigeuner/Roma.
5. Verweerder heeft deze relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de aanvraag van eiser echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Servië kan worden beschouwd als veilig land van herkomst. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Servië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en niet kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in de gronden van beroep een aantal
stellingen uit de zienswijze letterlijk heeft herhaald. De rechtbank overweegt dat eiser met de enkele herhaling van wat in de zienswijze is aangevoerd niet duidelijk heeft gemaakt op welke punten het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen onjuist of onvolledig is en waarom, zodat dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
Tolk
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom tijdens het gehoor veilig land van herkomst van eiser geen registertolk is ingeschakeld. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de vereiste spoed als bedoeld in artikel 28 van de Wbtv1 voortvloeit uit de ‘veilig land procedure’. Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten om eiser te informeren over wanneer er is gebeld naar registertolken, hoeveel registertolken er zijn gebeld en welke mogelijkheden zijn onderzocht om het gehoor, eventueel op een ander tijdstip, wel met behulp van een registertolk te laten plaatsvinden.
8. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt en overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Uit artikel 28, derde lid, van de Wbtv volgt, voor zover van belang, dat verweerder gebruik kan maken van een niet beëdigde tolk indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. Als verweerder hieraan toepassing geeft, moet dit wel schriftelijk worden gemotiveerd. Uit de uitspraak van de ABRvS van 19 februari 20142 volgt dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk moet vastleggen en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn.
8.2.
Verweerder heeft in het gehoor veilig land van herkomst uiteengezet dat geen gebruik is gemaakt van een registertolk omdat er geen registertolk tijdig beschikbaar was. Verweerder heeft alle registertolken gebeld, maar niemand was beschikbaar. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder uiteengezet dat uit de aard en de strikte termijnen van de procedure waarbij een land als veilig van herkomst is aangemerkt, volgt dat is voldaan aan de voorwaarde van vereiste spoed als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv.
1. Wet beëdigde tolken en vertalers.
Verweerder heeft hierbij gewezen op het belang van een voortvarende afhandeling van asielaanvragen.
8.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder met de onder 7.2 weergegeven motivering heeft voldaan aan de eis die in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv wordt gesteld. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat niet is gebleken van communicatieproblemen tussen eiser en de niet-registertolk.
9. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om te motiveren waarom hij niet wordt gevolgd in zijn verklaring dat [A] een bekende was van de politie, terwijl de problemen in Servië na terugkeer uit Duitsland wel geloofwaardig zijn geacht.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaring dat [A] tot de politie behoorde. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat de verklaringen van eiser hierover enkel zijn gebaseerd op vermoedens. Eiser heeft niet toegelicht waaruit blijkt dat [A] tot de politie zou behoren. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet aannemelijk is dat, indien [A] daadwerkelijk tot de politie zou behoren, eiser wel twee pogingen heeft gedaan om aangifte te doen bij de politie. Verweerder heeft in het verweerschrift niet ten onrechte opgemerkt dat de omstandigheid dat het asielrelaas van eiser geloofwaardig is geacht niet maakt dat eiser ook moet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij geen bescherming kan krijgen bij de (hogere) autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat er een risico is op schending van artikel 3 van het EVRM3 voor
Roma’s in Servië. Ter onderbouwing van deze grond verwijst eiser naar algemene bronnen.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken, ook niet uit de door eiser aangehaalde algemene bronnen, dat er in het geval van eiser sprake is van een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser blijkens zijn verklaringen werk had, een verblijfplaats had in de woning bij zijn ouders, dat hij toegang had tot scholing en dat hij identificerende documenten kon krijgen bij de autoriteiten in Servië. De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsvergunning regulier in verband met corona
13. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om te toetsen of eiser in verband met de coronapandemie ambtshalve in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6, artikel 3.6a, artikel 3.6b aanhef en onder a en artikel 3.6ba van het Vb4.
13. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft niet hoeven toetsen aan artikel 3.6 van het Vb omdat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Verweerder heeft
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Vreemdelingenbesluit 2000.
blijkens het betreden besluit wel getoetst aan artikel 3.6a van het Vb. Verweerder heeft immers overwogen dat de door eiser aangevoerde informatie geen aanleiding geeft om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Ook blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder heeft getoetst aan artikel 3.6b, aanhef en onder a en aan artikel 3.6ba van het Vb. Verweerder heeft namelijk overwogen dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om eiser op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat hij door beëindiging van het rechtmatig verblijf geen recht meer zal hebben op opvang en zorg en dat hij vanwege de coronapandemie niet terug kan reizen naar Servië. Verweerder heeft over deze omstandigheden terecht gesteld dat eiser recht op opvang en medische zorg behoudt totdat internationaal reizen weer mogelijk is en heeft deze omstandigheden niet hoeven aanmerken als bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om aan eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen.
Artikel 64 Vw5
15. Eiser voert aan dat, indien aan zijn zus [B] een verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw, aan hem eveneens een verblijfsvergunning moet worden verleend.
15. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat de rechtbank bij uitspraak van heden in de zaak van zus [B] (NL20.11130) heeft geoordeeld dat verweerder aan haar geen uitstel van vertrek heeft hoeven verlenen op grond van artikel 64 van de Vw.
Vertrektermijn en inreisverbod
17. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om te motiveren waarom aan hem, in verband met de coronapandemie en de reisbeperkingen die daar het gevolg van zijn, een vertrektermijn is onthouden en, in het verlengde daarvan, een inreisverbod aan hem is opgelegd.
17. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan aan hem een vertrektermijn moet worden gegund dan wel op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Verweerder heeft de maatregelen rondom het coronavirus niet hoeven aanmerken als bijzondere, individuele omstandigheden maar heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser opvang in Nederland behoudt totdat internationaal reizen weer mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank kan van eiser in het kader van zijn vertrekplicht dan ook worden verwacht dat hij zich onmiddellijk naar Servië begeeft zodra dat mogelijk is.
5 Vreemdelingenwet 2000.
Conclusie
19. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
23 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.