ECLI:NL:RBDHA:2020:9572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
NL20.11493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. Th.H. Meeuwis, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Gils, om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid door middel van een claimakkoord.

Eiser heeft aangevoerd dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Italië, omdat hij daar een negatieve beslissing op zijn asielaanvraag heeft gekregen en niet in staat is gesteld om hiertegen op te komen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het beroep ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dit weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11493
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

In het besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.11494, plaatsgevonden op 21 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid (het claimakkoord).
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder zijn primaire standpunt - om het beroep aan te houden - op de zitting heeft ingetrokken. De rechtbank zal hier dan ook niet op ingaan.
Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Nadat eiser in Italië een negatieve beslissing op zijn asielaanvraag kreeg, is hij niet in staat gesteld om hier tegen op te komen. Hij heeft hier in Italië niet over kunnen klagen én ook niet over het gebrek aan opvang. Hij heeft het wel
geprobeerd, maar werd niet serieus genomen. De taalbarrière heeft hierbij niet geholpen. Ook is hij over de mogelijkheid om te klagen onvoldoende geïnformeerd. Verder stelt eiser dat met het claimakkoord onvoldoende is gegarandeerd dat een nieuw asielverzoek in Italië naar behoren in behandeling wordt genomen. Volgens eiser is verweerder op al het voorgaande onvoldoende ingegaan in het bestreden besluit.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Italië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het uitgangspunt is dat ten aanzien van de lidstaten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent onder andere dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië zich aan de Verdragsverplichtingen en de verplichtingen uit de toepasselijke richtlijnen houdt. Daaronder valt dat iemand moet kunnen opkomen tegen een afwijzende asielbeschikking en dat iemand zijn beklag moet kunnen doen over de slechte opvangvoorzieningen en/of asielprocedure. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit niet klopt. Daarin is eiser niet geslaagd. Zijn enkele stellingen zijn hiervoor namelijk onvoldoende. Om aan te nemen wat eiser stelt, heeft de rechtbank onderbouwing nodig. Bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt dat Italië heeft geweigerd eisers klacht of beroep in behandeling te nemen, dat hem de bijstand van een tolk is geweigerd of algemene openbare bronnen waaruit dit blijkt. Die zijn er niet. Dat eiser stelt dat hij zijn stellingen niet kan onderbouwen, komt voor zijn rekening. Voor zover eiser naar voren heeft gebracht dat hij ook niet wist waar hij zich moest beklagen, had het op zijn weg gelegen om hulp in te schakelen.
5. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat met de instemming van de Italiaanse autoriteiten om eiser terug te nemen (het claimakkoord), Italië heeft gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. Dit is ook zo geoordeeld door de hoogte bestuursrechter in dit soort zaken1. Dat eiser bij terugkomst in Italië formeel een nieuwe asielaanvraag moet indienen, maakt dit niet anders.
6. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder is hierbij in het bestreden besluit voldoende ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. De beroepsgronden slagen niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1526).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Westerhof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
28 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.