ECLI:NL:RBDHA:2020:9572
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. Th.H. Meeuwis, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Gils, om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid door middel van een claimakkoord.
Eiser heeft aangevoerd dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Italië, omdat hij daar een negatieve beslissing op zijn asielaanvraag heeft gekregen en niet in staat is gesteld om hiertegen op te komen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het beroep ongegrond is.
De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dit weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.