ECLI:NL:RBDHA:2020:9941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen gedoogbesluit inzake illegale bouwwerken

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. De zaak betreft een beroep tegen een gedoogbesluit dat voortvloeit uit een eerder besluit van 8 april 2019, waarbij de eiser vier lasten onder dwangsom opgelegd kreeg vanwege illegale bouwwerken op zijn perceel. Het college heeft op 20 april 2020 het bezwaar van de eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, maar de gedoogbeschikking uitgebreid. De eiser heeft vervolgens een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, dat door de rechtbank als beroepschrift is aangemerkt.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de eiser niet opkomt tegen de meeste lasten die hem zijn opgelegd, en dat hij bezwaar heeft tegen voorwaarde 14 van het gedoogbesluit. Echter, volgens recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan de eiser hiertegen geen beroep instellen, omdat een gedoogbeslissing niet als besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval en dat de gedoogbeslissing niet kan worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Oosterhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser 4 lasten onder dwangsom opgelegd vanwege de aanwezigheid van illegale bouwwerken op het
perceel [weg] [nummer] te [plaats] .
Bij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover de last onder dwangsom is opgelegd voor het ongedaan maken en houden van de overschrijding van het maximaal toegestane oppervlak van het recreatieverblijf. Tevens heeft verweerder daarbij besloten de reeds verleende gedoogbeschikking uit te breiden.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer SGR 20/3258). De rechtbank heeft het door eiser ingediende verzoekschrift tevens als beroepschrift aangemerkt gericht tegen het bestreden besluit.
Bij besluit van 28 mei 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na de uitspraak op het beroep.
Bij brief van 11 juni 2020 heeft de rechtbank gevraagd naar de omvang van het door hem ingediende beroep. Eiser heeft hierop op 18 juni 2020 gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoeker gelast om:
a. de overkapping te verwijderen en verwijderd te houden;
b. de aanbouw aan de stacaravan te verwijderen en verwijderd te houden;
c. de glazen koepel te verwijderen en verwijderd te houden;
d. de overschrijding van het maximaal toegestane oppervlak van het recreatieverblijf ongedaan te maken en te houden.
Tevens heeft verweerder aan overtreding van iedere last een dwangsom verbonden.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen voor zover de last onder dwangsom is opgelegd voor het ongedaan maken en houden van de overschrijding van het maximaal toegestane oppervlak van het recreatieverblijf.
Dit betekent dat de onder 2d. genoemde last is komen te vervallen.
3.2
Tevens heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten de gedoogbeschikkingen van 17 december 2009, waaraan 13 voorwaarden zijn verbonden, uit te breiden met een veertiende voorwaarde.
4.1
Bij brief van 11 juni 2020 heeft de rechtbank eiser gevraagd aan te geven of hij opkomt tegen de lasten die betrekking hebben op de glazen koepel en de overkapping. Eiser heeft die vraag op 18 juni 2020 ontkennend beantwoord, zodat de onder 2a. en 2c. genoemde lasten door eiser niet worden bestreden. Daarnaast komt eiser blijkens het beroepschrift evenmin op tegen de onder 2b. genoemde last.
Dit betekent dat geen van de onder 2. genoemde lasten in geding zijn.
4.2
Uit het beroepschrift blijkt dat eiser bezwaar heeft tegen voorwaarde 14 van het in het bestreden besluit geïncorporeerde gedoogbesluit. Daartegen kan eiser echter, gelet op recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1754), niet opkomen. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat een gedoogbeslissing geen besluit is in de zin van de Awb en daarmee ook niet kan worden gelijkgesteld, tenzij sprake is van een zeer uitzonderlijk geval.
4.3
Voor zover dit onderdeel van het bestreden besluit moet worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel, omdat daarin ligt besloten dat eiser het bouwwerk in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in stand houdt, betekent dat niet dat dit onderdeel moet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit onderdeel van het bestreden besluit behelst slechts de voorlopige toezegging van verweerder dat niet tot handhaving zal worden overgegaan indien eiser aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet. De rechtbank is van oordeel dat het afwachten van een mogelijk handhavingsbesluit of het doen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor eiser niet onevenredig bezwarend is. Indien eiser meer duidelijkheid wenst over de status van zijn bouwwerk, kan hij een aanvraag om een omgevingsvergunning ter legalisatie van de overschrijding van de toegestane oppervlakte van de recreatiewoning indienen. Indien gewenst kan eiser door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de bestuursrechter voorleggen.
Eisers stelling dat hij de recreatiewoning in de huidige staat niet kan verkopen leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de gedoogbeslissing zoals opgenomen in het bestreden besluit niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb, zodat eiser hiertegen geen beroep kan instellen.
5. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.