ECLI:NL:RBDHA:2021:10020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
SGR 20/3478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluiten inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Yoshikawa, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.H. Swart. Eiseres had een verzoek ingediend om terug te komen van eerdere afwijzingsbesluiten met betrekking tot haar Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het verzoek terecht was afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de eerdere besluiten terug te komen. Eiseres had in het verleden meerdere keren geprobeerd een Wajong-uitkering te verkrijgen, maar deze aanvragen waren steeds afgewezen. In beroep had eiseres een deskundigenrapport ingebracht dat nieuwe medische feiten zou aantonen, maar de rechtbank concludeerde dat deze feiten niet nieuw waren en al eerder hadden kunnen worden aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de weigering van het Uwv om terug te komen van de eerdere besluiten niet evident onredelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank veroordeelde het Uwv wel tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3478 T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Yoshikawa),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om terug te komen van eerdere besluiten afgewezen.
In het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beroep het bestreden besluit gewijzigd en eiseres een uitkering toegekend op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten per 16 oktober 2019 (bestreden besluit 2).
Eiseres heeft een reactie op bestreden besluit 2 ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres is in december 2002 ernstig ziek geworden door een hersenabces. Daarom is bij haar een drain geplaatst. Begin 2004 kreeg zij wederom te maken met een achteruitgang in haar gezondheid als gevolg van de aandoeningen syringomyelie en malformatie Arnold Chiari I.
2. Op 28 januari 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong). Zij verzocht verweerder deze uitkering met terugwerkende kracht (tot december 2002) te verlenen. Als reden gaf zij op dat zij vanwege haar ziekte niet in eerder in staat is geweest om de uitkering aan te vragen. Verweerder heeft deze aanvraag in april 2004 afgewezen, omdat eiseres in december 2002 niet ten minste zes maanden studerende was. Daarmee voldeed zij niet aan de voorwaarden voor het ontvangen van een Wajong-uitkering.
3. Eiseres heeft nadien meerdere malen (in 2004, 2015 en 2018) geprobeerd om een uitkering toegekend te krijgen, maar zonder succes. Deze herhaalde aanvragen en verzoeken van eiseres werden door verweerder telkens afgewezen. Op 16 oktober 2019 heeft eiseres zich opnieuw tot verweerder gewend. Zij heeft verweerder geschreven dat zij vanaf 2004 recht heeft op een Wajong-uitkering.
Afwijzing van het verzoek om terug te komen van eerdere besluiten (bestreden besluit 1)
4. Verweerder heeft de brief van 16 oktober 2019 opgevat als een verzoek om terug te komen van eerdere afwijzingsbesluiten en dit verzoek in het primaire besluit afgewezen. Deze afwijzing heeft hij in bestreden besluit 1 gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om een ander besluit te nemen. Verweerder heeft zich bij het nemen van dit besluit mede gebaseerd op een medisch rapport van 20 april 2020 van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b).
Deskundigenrapport ingebracht door eiseres
5. Eiseres heeft in beroep een deskundigenrapport van 26 november 2020 van het Expertise Instituut ingebracht. In dat rapport concludeert verzekeringsarts Van Amelsfoort dat er in januari 2004 bij eiseres (naast haar hersenabces) sprake was van een nieuwe ziekteoorzaak met nieuwe medische feiten, namelijk syringomyelie en malformatie Arnold Chiari I. Gelet op deze nieuwe ziekteoorzaak dient volgens Van Amelsfoort 3 januari 2004 als eerste datum van arbeidsongeschiktheid te worden aangehouden. Op dat moment was eiseres, in tegenstelling tot in december 2002, wel langer dan zes maanden studerende.
Toekenning van de Wajong-uitkering per oktober 2019 (bestreden besluit 2)
6. Verweerder heeft in het beroepschrift en het deskundigenrapport van eiseres aanleiding gezien de brief van eiseres van 16 oktober 2019 alsnog (mede) op te vatten als een laattijdige aanvraag. In dat kader heeft verweerder beoordeeld in hoeverre eiseres recht heeft op een Wajong-uitkering wanneer wordt uitgegaan van de arbeidsongeschiktheidsdatum in 2004 in plaats van die in 2002. Het resultaat van deze beoordeling is dat verweerder op 30 april 2021 in bestreden besluit 2 het bezwaar van eiseres alsnog gegrond heeft verklaard en haar met ingang van 16 oktober 2019 een Wajong-uitkering heeft toegekend.
Het geschil
7. Eiseres is het eens met verweerder voor zover het gaat om de aanspraak op de Wajong-uitkering. In geschil is slechts nog het antwoord op de vraag of een eerdere ingangsdatum van de uitkering mogelijk is.
Toetsingskader
8. Een eerdere ingangsdatum van de uitkering kan aan de orde zijn als verweerder van eerdere afwijzingsbesluiten moet terugkomen vanwege nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak moet het dan gaan om feiten of omstandigheden die ná de eerdere besluiten zijn voorgevallen of niet vóór die besluiten konden worden aangevoerd. [1] Wanneer geen sprake is van zulke feiten of omstandigheden dan kan het besluit om niet terug te komen van eerdere besluiten desondanks evident onredelijk zijn. [2]
Zijn er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden?
9. Eiseres voert aan dat de weigering van verweerder om terug te komen van de eerdere afwijzingsbesluiten geen stand kan houden. Volgens haar is blijkens het rapport van het Expertise Instituut namelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden.
10. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. In het deskundigenrapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe ziekteoorzaak, maar de rechtbank stelt vast dat deze conclusie is gebaseerd op een medisch ziektebeeld waarmee eiseres al sinds 2004 bekend is. Deze conclusie had dus ook bij de eerdere aanvragen en verzoeken van eiseres kunnen worden aangevoerd. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn waardoor moet worden teruggekomen van de eerdere afwijzingsbesluiten.
Is sprake van evidente onredelijkheid?
11. Eiseres vindt het verder evident onredelijk dat verweerder niet terugkomt van eerdere afwijzingsbesluiten. Zij stelt dat verweerder bij het afwijzen van haar eerdere aanvragen en verzoeken onzorgvuldig heeft gehandeld.
12. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin eiseres sinds het intreden van haar ziekte verkeert. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat het vanwege haar ziekte niet altijd is gelukt om tijdig bezwaar en beroep tegen eerdere besluiten in te stellen of eerder aan te voeren dat uit moest worden gegaan van een andere ziekteoorzaak met een andere arbeidsongeschiktheidsdatum. Gelet op de aandoeningen waarmee eiseres te maken heeft, vindt de rechtbank deze verklaring aannemelijk. Toch oordeelt zij dat geen sprake is van evidente onredelijkheid wanneer verweerder niet terugkomt van de eerdere afwijzingsbesluiten. Daarvoor zijn de volgende redenen te noemen.
13. Eiseres heeft voor het eerst in beroep met een deskundigenrapport onderbouwd dat sprake was van een nieuwe ziekteoorzaak met een andere arbeidsongeschiktheidsdatum. De rechtbank heeft zich daarom gebogen over de vraag of verweerder in de periode van 2004 tot 2019 dan uit eigen beweging had moeten inzien dat sprake was van een nieuwe ziekteoorzaak met een andere arbeidsongeschiktheidsdatum.
14. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet luiden. In de eerste plaats blijkt uit de medische gegevens dat de behandelende sector (de afdeling neurochirurgie van het behandelende ziekenhuis) vermoedde dat de syringomyelie te wijten is aan de drain die bij eiseres werd geplaatst vanwege de in 2002 ingetreden hersenabces. Daarnaast is het niet onredelijk dat verweerder in eerste instantie is uitgegaan van wat eiseres heeft aangevoerd in haar eerdere aanvragen, zoals de door haar aangevoerde datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2002. Dat verweerder niet uit eigen beweging uitging van een nieuwe ziekteoorzaak met een andere arbeidsongeschiktheidsdatum, is daarom onder deze omstandigheden verklaarbaar. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar betoog dat verweerder in het verleden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het als gevolg daarvan evident onredelijk is om niet terug te komen van eerdere besluiten.
De conclusie van de rechtbank
15. Omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten, veranderde omstandigheden of evidente onredelijkheid, is verweerder niet verplicht om terug te komen van eerdere afwijzingsbesluiten. Eiseres is dus niet benadeeld door het alsnog toekennen van een Wajong-uitkering per 16 oktober 2019 in bestreden besluit 2. Het recht op een Wajong-uitkering geschiedt op grond van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wet Wajong, op de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Voor terugwerkende kracht biedt dit artikel geen ruimte. In het door eiseres aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel.
16. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
17. Omdat verweerder het bezwaar van eiseres in beroep alsnog gegrond heeft verklaard, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in het vergoeden van de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt en het door haar betaalde griffierecht. Daarnaast bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de kosten die eiseres heeft gemaakt voor het inschakelen van een deskundige, nu verweerder mede op basis van het deskundigenrapport heeft besloten tot gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres.
18. Op zitting heeft verweerder zijn bereidheid uitgesproken om deze kosten te vergoeden, met uitzondering van de kosten van de arbeidsdeskundige en de administratieve kosten. De rechtbank gaat hierin mee omdat niet blijkt dat er een arbeidsdeskundig onderzoek is uitgevoerd of dat daartoe een noodzaak bestond. Voor een vergoeding van de administratieve kosten bestaat geen grond omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) limitatief bepaalt welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en dergelijke kosten niet daaronder vallen.
19. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
20. De kosten voor de door een deskundige aan een partij (eiseres) uitgebracht verslag, stelt de rechtbank ingevolge artikel 2, eerste lid, en onder b, van het Bbp in samenhang met de Wet tarieven in strafzaken en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), vast op € 1037,04 (8 uren à € 129,63). Op grond van artikel 15 van het Bts dient dit bedrag te worden verhoogd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, waardoor het te vergoeden bedrag € 1254,82 bedraagt. Het door verweerder totaal te vergoeden bedrag aan proceskosten is (€ 1496,- + € 1254,82 =) € 2750,82.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2750,82.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van Z. Jainullah, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.
Griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:699).
2.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:363).