Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
“Evaluatie re-integratie”. Direct bij aanvang van dit gesprek bleek echter dat [werkneemster] de uitnodiging voor dit gesprek onder valse voorwendselen had geaccepteerd. [werkneemster] werd direct medegedeeld dat [naam B.V.] het dienstverband wenste te beëindigen. Dit besluit stond voor [naam B.V.] vast. Als gevolg van deze mededeling heeft [werkneemster] zich op 24 maart 2021 ziekgemeld. Deze ziekmelding werd in eerste instantie door [naam B.V.] niet geaccepteerd en ondanks deze ziekmelding bleef [naam B.V.] druk zetten op [werkneemster] door het stellen van termijnen voor een reactie op de aan [werkneemster] voorgelegde vaststellingsovereenkomst. [naam B.V.] heeft het advies van de bedrijfsarts ook niet afgewacht. Van een verschil van inzicht over de wijze waarop [werkneemster] haar functie uit zou moeten oefenen is geen sprake. Het is de onaanvaardbare workload en de hardnekkige weigering van [naam B.V.] om samen met [werkneemster] afspraken te maken over de herverdeling van de extra workload na de pensionering van haar collega waar een verschil van inzicht over bestaat. Anders dan een aantal verbeterpunten voor het jaar 2020 heeft [werkneemster] nimmer te horen gekregen dat zij niet op één lijn zou zitten met [naam B.V.] voor wat betreft de invulling van de functie. Er is voor de uitval van [werkneemster] ook nooit gesproken over een verschil van inzicht. Het ligt op de weg van [naam B.V.] om aan te geven hoe zij het wil hebben en pas als [werkneemster] zich daaraan niet wenst te conformeren, zou er sprake kunnen zijn van een verschil van inzicht. Zulks is echter niet aan de orde. Voor zover er al een verschil van inzicht bestaat, heeft [naam B.V.] geen enkele poging ondernomen om dit verschil op te lossen. [werkneemster] heeft wel oplossingen aangedragen om de workload beter te verdelen, maar daar heeft [naam B.V.] geen gehoor aan gegeven. Van een h-grond kan om voorgaande redenen geen sprake zijn. [werkneemster] betwist niet dat de arbeidsovereenkomst ernstig en duurzaam is verstoord, maar deze verstoring is ontstaan door toedoen van [naam B.V.] . [naam B.V.] heeft [werkneemster] in de eerste week nadat zij haar eigen functie weer volledig heeft hervat het ontslag aangezegd. Vijf dagen daarvoor heeft [naam B.V.] met [werkneemster] nog de doelstellingen voor 2021 doorgenomen. [werkneemster] had dit ontslag ook niet zien aankomen. [werkneemster] had wel een onderbuikgevoel dat [naam B.V.] mogelijk niet het beste met haar voor zou hebben en slechts in die zin heeft zij zich ook uitgelaten. De slechte beoordeling over 2019 kwam onverwacht en het leek erop alsof [naam B.V.] wilde voorsorteren op een beëindiging. De ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is uitsluitend het gevolg van het handelen van [naam B.V.] . [werkneemster] en dit mag niet worden beloond met een ontbinding. Van een i-grond is eveneens geen sprake.
5.De beoordeling
in de zaak van het verzoek
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 97.725,68 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.