Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Eiser heeft een asielaanvraag gedaan om rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven. Deze aanvraag is afgewezen op 6 november 2020.
3. Verweerder heeft in eerste instantie uitstel van vertrek naar het gestelde land van herkomst (Guinee) verleend. Dit om meer zicht te krijgen op de medische situatie van eiser.
1. op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
4. Op 14 januari 2021 heeft het Bureau Medische Advisering advies (het eerste BMA- advies) uitgebracht over de toepasselijkheid van artikel 64 Vw.
5. Met het primaire besluit heeft verweerder beslist dat eiser niet vanwege zijn medische omstandigheden uitstel van vertrek krijgt. Hiertegen heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 30 april 20212 overwogen dat hij geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet. Het verzoek is echter toegewezen, omdat tussen partijen niet meer in geschil was dat tijdelijk van uitzetting moest worden afgezien.
7. Verweerder heeft vervolgens een nadere adviesnota van het Bureau Medische Advisering van 19 mei 2021 ingediend. Naar aanleiding hiervan is de beroepsprocedure hervat.
Inhoud van het bestreden besluit
8. Verweerder heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard. Er is in geval van terugkeer naar Guinee niet uitgegaan van het risico van een medische noodsituatie op korte termijn. Dit is namelijk alleen het geval als zich naar alle waarschijnlijkheid een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen bij het uitblijven van behandeling. Een kleine kans op een medische noodsituatie is niet voldoende.3 In het eerste BMA-advies concludeert de arts dat in principe geen medische noodsituatie wordt verwacht, maar dat dit ook niet geheel is uit te sluiten. Hiermee wordt niet aan de eerder genoemde maatstaf voldaan. Nu geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn wordt in beginsel niet toegekomen aan beoordeling van de beroepsgronden over de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in Guinee.
9. Mocht toch uitgegaan worden van een medische noodsituatie op korte termijn, dan is het zo dat eiser niet heeft voldaan aan het documentvereiste.4 Het gegeven dat in de asielprocedure eisers identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht kan niet de plaats innemen van de bewijskracht van een officieel geldig document.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht is uitgegaan van de afwezigheid van een medische noodsituatie in de zin van artikel 64 Vw.
Medische noodsituatie op korte termijn
11. Eiser heeft aangevoerd dat het uitblijven of staken van zijn behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Hij wijst met betrekking tot de termijn om dit aan te
2 uitspraak van de voorzieningenrechter, rechtbank Den Haag zittingsplaats Utrecht (kenmerk: 21/1225)
3 Verweerder verwijst naar het Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 augustus 2017, nummer WBV 2017/8, houdende wijziging van de Vc (Staatscourant 2017 nr. 5008) en de daarbij gevoegde Toelichting (pagina 22). Ook verwijst hij naar de Werkinstructie 2018/16 Artikel 64 Vw (pagina 10).
4 zie paragraaf A3/7.1.5 Vc
nemen op prejudiciële vragen die zijn gesteld door de rechtbank Den Haag, zittingslocatie Den Bosch.5 De tweede vraag komt in de kern neer op of een vaste termijn, waarbinnen de gevolgen van het uitblijven van een medische behandeling zich moeten verwezenlijken om medische beletselen voor een terugkeerplicht aan te nemen, in strijd is met het recht van de Unie, dan wel te algemeen is.
12. In de uitspraak van 17 januari 20196 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) was evenals in deze zaak sprake van een betrokkene met onder meer levercirrose. De ABRvS heeft toen overwogen dat niet alleen sprake kan zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor een uitzetting leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, indien een vreemdeling lijdt aan een ernstige ziekte en door die uitzetting komt te verkeren in een situatie die meteen of vrijwel meteen tot de dood leidt, maar dat uit punt 183 van het arrest Paposhvili7 volgt dat hiervan ook in andere zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn. Dit indien gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling.
13. In de nota van aanvullend advies van 19 mei 2021 heeft de arts van Bureau Medische Advisering onder meer geschreven:
“Uit bovenstaande blijkt dat er weliswaar is gebleken dat betrokkene levercirrose heeft, maar ook dat hij zich bevindt in de gunstigste groepen. Een medische noodsituatie op de korte termijn bij uitblijven van behandeling valt derhalve niet te verwachten. In het advies van 14 januari 2021 is uitgegaan van de mogelijkheid van wel een medische noodsituatie op de korte termijn. Met de huidige kennis was uitzoeken van behandelmogelijkheden niet noodzakelijk geweest. De vragen 6a. en
6b kunnen gewijzigd worden naar ‘Niet van toepassing’.”
14. De rechtbank overweegt dat de arts, die door verweerder als deskundige om advies is gevraagd, met zoveel woorden schrijft dat een medische noodsituatie op korte termijn ook bij het uitblijven van een behandeling niet is te verwachten. Bij eiser is weliswaar levercirrose geconstateerd, maar hij bevindt zich in de meest gunstige groepen. Gelet op de motivering van de arts in het tweede BMA-advies wordt niet voldaan aan het criterium dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft aangelegd in het arrest Paposhvili. Er is niet gebleken van een reëel risico op ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid van eiser bij terugkeer naar Guinee. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet en ziet de rechtbank geen aanleiding de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen af te wachten.
Daadwerkelijke toegang tot zorg
15. De rechtbank overweegt dat, vanwege het feit dat niet aangenomen kan worden dat bij het uitblijven van behandeling op korte termijn een medische noodsituatie ontstaat, niet
7 arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810
toegekomen wordt aan de vraag of eiser daadwerkelijk toegang heeft tot de benodigde zorg in Guinee.
16. De beroepsgronden en weren over de identiteit dan wel nationaliteit van eiser en of deze al dan niet (met officiële documenten) aannemelijk zijn gemaakt blijven om dezelfde reden onbesproken.
Zorgvuldigheid onderzoek, hoorzitting
17. Eiser vindt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dat verweerder het onderzoek naar levercirrose had moeten afwachten. Verweerder voert aan dat in het eerste BMA-advies zekerheidshalve van de aanwezigheid van levercirrose is uitgegaan ook al stond dit nog niet vast. Om deze reden is destijds ook onderzoek gedaan naar behandelmogelijkheden in het land van herkomst. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat door uit te gaan van de aanwezigheid van levercirrose het onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
18. Verweerder mag van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend
standpunt.8 Verweerder heeft mogen afzien van het houden van een hoorzitting, gelet op het feit dat destijds al zekerheidshalve van de aanwezigheid van levercirrose is uitgegaan en dit de uitkomst van het bezwaar niet heeft beïnvloed.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.