ECLI:NL:RBDHA:2021:10144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
NL21.278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten (fictief) hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser.

Eiser voerde aan dat Italië een onverschillige houding aanneemt en dat hij geen toegang heeft tot de benodigde overheidssteun en basisvoorzieningen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele gebreken zijn aangetoond in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem en dat de coronapandemie niet heeft geleid tot een schending van de internationale verplichtingen door Italië.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.278
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.279, plaatsgevonden op 26 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat hij door middel van zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Italië een onverschillige houding aanneemt en hem niet de overheidssteun heeft geboden die nodig is om verregaande deprivatie te voorkomen. Eiser was namelijk van alle steun verstoken en er waren voor hem geen basisvoorzieningen. De criteria uit het arrest Jawo ontslaan verweerder niet van de onderzoeksplicht en de verklaringen van eiser geven aanleiding voor verweerder om onderzoek te doen. Nergens is uit gebleken dat verweerder de Italiaanse autoriteiten om duidelijkheid heeft gevraagd omtrent de situatie van eiser. Ook
moet verweerder nagaan in hoeverre de coronapandemie invloed heeft op de situatie in Italië. Eiser voert aan dat de omstandigheden in Italië zijn verslechterd en dat de druk op de gezondheidszorg onverminderd hoog is. Eiser meent dat het aannemelijk is dat Italië niet in staat is om de benodigde overheidssteun te bieden. De Italiaanse autoriteiten hebben verder op geen enkele wijze laten blijken dat ze zich gehouden voelen om deze overheidssteun te bieden, zodat niet kan worden aangenomen dat klagen hierover bij de autoriteiten enige zin zou hebben.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 20201. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag.
4. Eiser heeft geen rapporten of andere informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Ook de gestelde verslechtering van de situatie door de gevolgen van de coronapandemie heeft eiser niet nader onderbouwd. Het is niet gebleken dat Italië als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn internationale verplichtingen niet langer na zal komen.2 Het blijkt dan ook niet dat Italië in zijn algemeenheid niet in staat is om de benodigde overheidssteun te bieden aan asielzoekers of dat de autoriteiten een onverschillige houding aannemen.
5. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser volgt niet dat de Italiaanse autoriteiten hem niet de benodigde overheidssteun wilden of konden bieden en dat daarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Uit het gehoor van eiser blijkt dat hij in 2018 een asielaanvraag in heeft kunnen dienen, maar dat hij er zelf voor heeft gekozen om de beslissing niet af te wachten. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij geen opvang of toegang tot andere basisvoorzieningen heeft gekregen. Verweerder had op basis van deze verklaringen van eiser dan ook geen nader onderzoek hoeven te verrichten. Voor zover eiser aanvoert dat Italië in strijd met de internationale richtlijnen handelt, is het aan eiser om hierover bij de Italiaanse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft geprobeerd. Anders dan eiser stelt, is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië jegens eiser de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet zal schenden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Vergelijk: ABRvS, 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.