ECLI:NL:RBDHA:2021:10144
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten (fictief) hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser.
Eiser voerde aan dat Italië een onverschillige houding aanneemt en dat hij geen toegang heeft tot de benodigde overheidssteun en basisvoorzieningen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele gebreken zijn aangetoond in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem en dat de coronapandemie niet heeft geleid tot een schending van de internationale verplichtingen door Italië.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.