ECLI:NL:RBDHA:2021:10292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
NL21.10111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van nieuwe documenten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om de derde asielaanvraag van eiser, die zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft willen onderbouwen met een originele geboorteakte en een kopie van een UNHCR-registratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, eiser had moeten horen over de overgelegde documenten, aangezien deze documenten niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste op 17 mei 2016 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorteakte echt is bevonden, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij van nader onderzoek heeft afgezien. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser moet horen over de aanvullende documenten en tegenstrijdigheden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.10112, op 20 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.1
Eiser heeft zijn eerste asielaanvraag ingediend op 17 mei 2016. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen als ongegrond en het beroep daartegen is door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard op 17 augustus 2017. [1] Dit omdat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn geacht. In eerste instantie had eiser namelijk geen documenten overgelegd om zijn verklaringen hierover te kunnen onderbouwen. Eiser had ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeerde. Eiser had bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het wel of niet in het bezit zijn van identificerende documenten. Voorts is geoordeeld dat eiser ook door middel van zijn (gebrekkige) taalkennis van het Tigrinia, dan wel zijn (gebrekkige) kennis van de Eritrese taal, cultuur en geografie evenmin aannemelijk had gemaakt over de Eritrese nationaliteit te beschikken. Daarmee had verweerder kunnen afzien van het aanbod een taalanalyse te verrichten. Met het overleggen van een kopie van de identiteitskaart van zijn vader, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de Eritrese nationaliteit bezit. Het betreft hier immers allereerst een kopie welke niet onderzocht kan worden op echtheid. Daarnaast heeft betrokkene niet middels documenten aan kunnen tonen dat de persoon op deze identiteitskaart, daadwerkelijk zijn vader betreft. Het wekt bovendien volgens verweerder bevreemding dat eiser, die stelt al sinds zijn tweede levensjaar geen contact meer te hebben gehad met zijn vader, een kopie van de identiteitskaart van zijn vader overlegt en niet een exemplaar van de identiteitskaart of verblijfskaart van zijn moeder, de persoon met wie hij vanaf zijn tweede levensjaar in Sudan heeft verbleven. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2
Eiser heeft op 14 januari 2019 een herhaalde asielaanvraag ingediend, maar deze is door verweerder op 4 april 2019 buiten behandeling gesteld. Eiser is hiertegen niet in beroep gegaan.
1.3
Eiser heeft op 10 mei 2019 zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 10 mei 2019 buiten behandeling gesteld door verweerder. Het beroep hiertegen is door de rechtbank Den Haag op 17 juni 2019 gegrond verklaard, omdat verweerder eiser geen redelijke termijn had gegeven om zijn aanvraag compleet te maken. [2] Verweerder heeft een nieuw besluit genomen, maar het beroep daartegen werd wederom gegrond verklaard [3] en het besluit werd vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder namelijk niet zonder het horen van eiser vaststellen dat de overgelegde stukken niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedures en had verweerder zodoende ten onrechte van het horen afgezien.
1.4
Na eiser nader te hebben gehoord heeft verweerder op 18 juni 2021 een nieuw besluit genomen op de derde asielaanvraag. Deze ligt thans ter beoordeling voor.
1.5
Eiser heeft op 13 juni 2019 zijn vierde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag dezelfde motieven ten grondslag gelegd als aan zijn derde asielaanvraag en heeft deze aanvraag met dezelfde stukken gestaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat door het openvallen van de procedure van de derde asielaanvraag verweerder niet meer afzonderlijk hoeft te beslissen op de vierde asielaanvraag, omdat er een besluit op zijn derde asielaanvraag wordt genomen waarbij de ook bij zijn vierde asielaanvraag gestelde feiten en omstandigheden moeten worden betrokken.
1.6
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn onderhavige asielaanvraag in eerste instantie de volgende stukken overgelegd:
- een originele geboorteakte, voorzien van een officiële Nederlandse vertaling;
- een kopie van de UNHCR-registratie, opgesteld in de Engelse taal.
2. Ten aanzien van de hiervoor genoemde documenten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zowel de geboorteakte als de kopie van de UNHCR-registratie niet als nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De geboorteakte is door Bureau Documenten onderzocht en echt bevonden op 19 juni 2019. De geboorteakte voldoet echter niet aan de voorwaarden van een identiteitsdocument, waardoor eiser nog niet aannemelijk heeft gemaakt wat zijn nationaliteit is. Daarnaast heeft eiser het document eerder kunnen overleggen. Eiser heeft hierover tijdens het gehoor verklaard dat hij het document bewust heeft achtergehouden en dat doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Voor wat betreft de UNHCR-registratie merkt verweerder allereerst op dat het gaat om een kopie en dat bij een herhaalde asielaanvraag een overgelegd document slechts een novum kan zijn indien de authenticiteit/echtheid daarvan kan worden vastgesteld. Nu het om een kopie gaat kan de authenticiteit niet meer worden vastgesteld. Daarnaast had deze registratie eerder kunnen worden overgelegd, en is er geen verschoonbare reden dat eiser dit niet heeft gedaan. Daarnaast heeft eiser verklaard deze informatie bewust achter te hebben gehouden en heeft meerdere keren niet de waarheid verteld. Tevens kan niet worden vastgesteld dat de registratie betrekking heeft op eiser en dat eiser inderdaad in bezit is van de Eritrese nationaliteit. Daarnaast is de vermelding van eisers vader op de registratie bevreemdingwekkend en strookt dit niet met de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn vader, aldus verweerder. De door eiser overgelegde documenten zowel individueel als in samenhang bezien kunnen volgens verweerder niet worden beschouwd als nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder meent dat eiser deze documenten eerder had kunnen en moeten overleggen. Volgens verweerder zijn de ingebrachte documenten ook niet zonder meer aan de kant geschoven omdat ze eerder ingebracht hadden kunnen worden. Er is ook naar aard en inhoud van de documenten gekeken en eisers verklaringen zijn meegewogen in de beslissing.
3. In beroep heeft eiser nog de volgende documenten overgelegd:
- een kopie paspoort van eisers moeder, waarin hij staat bijgeschreven;
- een kopie van de huwelijksakte van zijn ouders;
- een kopie van de Soedanese verblijfsvergunning van eisers moeder;
- een UNHCR verklaring van 12 oktober 2002 met betrekking tot de beoordeling van het vluchtelingschap van eisers vader op basis van de cessation clauses voor Eritrese vluchtelingen. Hij blijft erkend als vluchteling ‘after careful assessment of your application’;
- een afschrift van de UNHCR-registratie van het gezin van eisers ouders, inclusief hemzelf.
3.1
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook deze documenten zowel individueel als in samenhang bezien niet kunnen worden beschouwd als nieuwe elementen en bevindingen. De gemachtigde van verweerder heeft hierover tijdens de zitting gezegd dat het merkwaardig is dat de stukken nu pas over worden gelegd terwijl eiser sinds 2016 in Nederland verblijft. Daarnaast komt de inhoud van sommige stukken niet overeen met eerdere verklaringen van eiser. Uit de documenten blijkt overigens nog steeds niet de identiteit en nationaliteit van eiser.
Uit de foto uit het paspoort van de moeder blijkt niet dat dit eiser betreft. Daarnaast staan er geen gegevens van eiser op het paspoort.
De naam van eisers moeder in de geboorteakte verschilt met de naam die eiser tijdens het gehoor heeft genoemd en staat er geen foto op de geboorteakte. Daarnaast komt de geboorteplaats niet overeen met hetgeen eiser heeft verklaard.
De huwelijksakte van eisers ouders en de stukken die zien op de identiteit van eisers ouders zeggen voorts niks over de identiteit van eiser, aldus verweerder.
4. Eiser voert in beroep onder meer aan dat verweerder de onderhavige aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser stelt dat hij middels de overgelegde documenten zijn nationaliteit aannemelijk heeft kunnen maken. Verweerder heeft miskend dat bij het overleggen van de stukken slechts gekeken moest worden of eiser met die stukken de kans groter heeft gemaakt dat zijn aanvraag wordt ingewilligd. Dat is volgens eiser wel zo. Eiser heeft daarnaast ook andere stukken overgelegd in beroep, waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Verweerder heeft ten onrechte niet gewacht op de overige stukken die eiser had aangekondigd in te brengen. Dit is in strijd met het arrest LH. [4] Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de herkomst van de UNHCR-registratie, in het licht van de samenwerkingsplicht. Daarnaast heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld door slechts te stellen dat de overgelegde huwelijksakte niet leesbaar is, zonder contact op te nemen met gemachtigde om alsnog een leesbaar document op te vragen. Het leesbare document is thans overgelegd. Daarnaast heeft eiser met deze huwelijksakte, in samenhang met de andere documenten, voldoende aannemelijk gemaakt wat zijn nationaliteit is, aldus eiser.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de formulering van rechtsoverweging 50 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in het arrest LH kan worden afgeleid dat bij de feitelijke vaststelling of sprake is van een nieuw element of bevinding de verwijtbaarheid geen rol speelt. Het gaat er dus niet om of de documenten bij de eerdere aanvraag door de vreemdeling ingediend hadden moeten of kunnen worden, maar alleen om de vaststelling of dit in die eerdere procedure is gebeurd. Dat de verwijtbaarheid geen rol speelt kan ook worden afgeleid uit het arrest van het Hof Ahmedbekova, [5] waarin het Hof, zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geconcludeerd in haar uitspraak van 3 juli 2019, [6] bij de uitleg van artikel 40 lid 1 van de Procedurerichtlijn [7] ook geen onderscheid maakt tussen achtergehouden en nieuwe asielmotieven. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat eiser de documenten eerder had kunnen overleggen en hij geen verschoonbare reden heeft waarom hij dit niet heeft gedaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de overgelegde geboorteakte echt is bevonden en dat eiser een kopie van de identiteitskaart van ‘zijn vader’ heeft overgelegd, waaruit dezelfde naam blijkt als de naam van ‘zijn vader’ genoemd in de echt bevonden geboorteakte. Uit de overgelegde kopie de identiteitskaart blijkt dat ‘de vader’ de Eritrese nationaliteit bezit. Ook blijkt uit de kopie van de UHNCR-registratie dezelfde naam van ‘de vader’. Het argument van verweerder dat de registratie niet op basis van officiële brondocumenten is geschied kan volgens de rechtbank niet slagen, aangezien eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat de registratie op basis van het paspoort/de identiteitskaart van zijn ouders is geschied. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een kopie van het paspoort/de identiteitskaart van zijn ouders overgelegd.
Om zijn identiteit en nationaliteit en herkomst nader te onderbouwen heeft eiser ook nog aanvullende documenten (een kopie de huwelijksakte van zijn ouders, een kopie van de Soedanese verblijfsvergunning van eisers moeder, een UNHCR verklaring van 12 oktober 2002 met betrekking tot de beoordeling van het vluchtelingschap van eisers vader op basis van de cessation clauses voor Eritrese vluchtelingen en een afschrift van de UNHCR-registratie van het gezin van de ouders van eiser) overgelegd. De rechtbank constateert dat verweerder eiser niet heeft gehoord over deze aanvullende documenten. Ook heeft verweerder eiser niet nader gehoord over de door hem geconstateerde tegenstrijdigheden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoeveelheid en de aard van de documenten verweerder dit wel had dienen te doen. Ook heeft verweerder naar aanleiding van de nieuwe documenten geen ander nader onderzoek verricht. De reactie van verweerder op zitting dat de documenten zowel individueel als in samenhang bezien niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten en omstandigheden acht de rechtbank een onvoldoende motivering om in dit geval van een nader onderzoek af te zien. Het beroep slaagt reeds hierom en de overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
7. De aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser dient te horen over de aanvullende overgelegde documenten en de door hem geconstateerde tegenstrijdigheden. Verweerder dient na het horen opnieuw alle documenten individueel en in onderlinge samenhang te beoordelen en dient te bepalen of er aanleiding is voor een nader onderzoek. De rechtbank ziet hierom ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr.A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL16.28618.
2.NL19.11065.
3.NL20.11674.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 10 juni 2021
5.Arrest van het Hof van 4 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:801 en JV 2018/205 m nt Reneman
7.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.