ECLI:NL:RBDHA:2021:10423
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Sluiting van een loods op basis van de Opiumwet en de beoordeling van bestuursdwang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een loods op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster 1, eigenaar van de loods, had een last onder bestuursdwang ontvangen van de burgemeester van Westland, die de sluiting van de loods voor een periode van drie maanden had bevolen. Dit besluit volgde op het aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden chemische stoffen in de loods, die in verband konden worden gebracht met de productie van harddrugs. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 30 augustus 2021. Tijdens de zitting zijn beide verzoeksters vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van de loods op te leggen, gezien de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen, die duiden op strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster 1 onvoldoende toezicht heeft gehouden op het gebruik van de loods, ondanks eerdere waarschuwingen over drugshandel in het pand.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de sluiting van de loods noodzakelijk was voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de gevolgen van de sluiting niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van het besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.