In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een tijdelijke terrasvergunning die is verleend aan een derde-partij voor het plaatsen van een zomerterras in een parkeervak. De vergunning is verleend door de burgemeester van Den Haag, die zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verzoekers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij stellen dat zij hinder ondervinden van het terras, waaronder geluidsoverlast en geuroverlast, en dat de burgemeester had moeten overleggen met de omwonenden voordat de vergunning werd verleend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij overweegt dat bij de beoordeling van een terrasvergunning alleen gekeken hoeft te worden naar de gevolgen voor het gebruik van de weg en het uiterlijk aanzien. Overlast, zoals geluid en geur, zijn geen weigeringsgronden volgens de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter benadrukt dat de verzoekers geen direct-belanghebbenden zijn, omdat zij niet in het pand wonen waarvoor de terrasvergunning is aangevraagd. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.