ECLI:NL:RBDHA:2021:10461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
SGR 21/5217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing terrasvergunning en gevolgen voor gebruik van de weg en uiterlijk aanzien

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een tijdelijke terrasvergunning die is verleend aan een derde-partij voor het plaatsen van een zomerterras in een parkeervak. De vergunning is verleend door de burgemeester van Den Haag, die zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verzoekers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij stellen dat zij hinder ondervinden van het terras, waaronder geluidsoverlast en geuroverlast, en dat de burgemeester had moeten overleggen met de omwonenden voordat de vergunning werd verleend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij overweegt dat bij de beoordeling van een terrasvergunning alleen gekeken hoeft te worden naar de gevolgen voor het gebruik van de weg en het uiterlijk aanzien. Overlast, zoals geluid en geur, zijn geen weigeringsgronden volgens de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter benadrukt dat de verzoekers geen direct-belanghebbenden zijn, omdat zij niet in het pand wonen waarvoor de terrasvergunning is aangevraagd. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5217

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september in de zaak tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] en [verzoeker 7], verzoekers (gemachtigde:
[gemachigde]),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. F. Naghi-Zadeh).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], exploitant van
[cafe], te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een tijdelijke vergunning verleend voor het plaatsen van een zomerterras in een parkeervak op de parkeerplaats voor de gevel van de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] van
30 juni 2021 tot 1 november 2021.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2021 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 1] , [verzoeker 6] en [verzoeker 7]
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [beleidsmedewerker] , beleidsmedewerker. De derde-partij is verschenen samen met [A] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. In de brief “Terrassen in Zomer 2021” schrijven wethouders van de gemeente Den Haag dat het voor de horeca mogelijk wordt gemaakt om op aanvraag het terras uit te breiden tot 1 november 2021. [1] Op sommige plekken is het niet mogelijk om het terras uit te breiden en wordt daarom de mogelijkheid geboden om een tijdelijk parkeerplaatsterras aan te vragen. De derde-partij heeft een aanvraag ingediend om zijn terras uit te breiden naar een parkeerplaats. Verweerder heeft de vergunning verleend.
3. Verzoekers zijn woonachtig aan de [straat] op nummer [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [huisnummer 5] . Zij zijn het niet eens met het parkeerplaatsterras en vragen de voorzieningenrechter om de terrasvergunning op te schorten.
Wat vinden verzoekers en verweerder?
4. Verzoekers ondervinden hinder en overlast door het terras. Verweerder had moeten overleggen met de omwonenden, omdat het parkeerplaatsterras voor de gevel van een ander is komen te staan. Dat heeft verweerder niet gedaan. Verzoekers ervaren geluidsoverlast en geuroverlast door onder andere tabaksrook. Ook is er meer parkeerdruk en is er asociaal en intimiderend gedrag van de bezoekers van het terras. Verder zijn er in strijd met de vergunning parasols geplaatst.
5. Verweerder voert aan dat alleen het pand waar het terras direct voor komt te staan toestemming hoeft te geven. Geur- en geluidshinder betrekt verweerder niet bij de vergunningverlening omdat het geen weigeringsgronden zijn. Alleen hinder in verband met de bruikbaarheid en het aanzien van de weg mag volgens verweerder worden betrokken. [2] Verzoekers wonen in een bovenwoning of niet in het pand waarvoor het terras ligt. Nu slechts kan worden getoetst aan de bruikbaarheid van de weg, zijn verzoekers geen direct-belanghebbende waaraan toestemming moet worden gevraagd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, waarbij een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel wordt gegeven, beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij een aanvraag voor een terrasvergunning of parkeerplaatsterras verweerder alleen hoeft te toetsen aan de gevolgen van het terras voor het gebruik van de weg en het uiterlijk aanzien van de gemeente. In het toepasselijke artikel van de APV zijn voor een terrasvergunning alleen weigeringsgronden opgenomen die zien op de bescherming van het ongehinderd gebruik van de weg. [3] Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Overlast door geur, geluid of het gedrag van bezoekers zijn geen redenen om de terrasvergunning te weigeren. Een belangenafweging die rekening houdt met deze belangen, kan dan ook geen grond opleveren om een terrasvergunning te weigeren. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan, de aanvraag voor een exploitatievergunning of bij een verzoek om handhaving kunnen de gevolgen van het café voor de woon- en leefsituatie in de omgeving worden getoetst. Dat is hier echter niet aan de orde.
7.2.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat om toestemming voor het parkeerplaatsterras moet worden gevraagd in verband met het gebruik van de weg, zoals bijvoorbeeld het laden en lossen ten behoeve van de onderneming waarvoor het parkeerplaatsterras komt te liggen. In dit geval heeft de derde-partij daarom alleen aan de winkel, voor wiens gevel het parkeerplaats terras gedeeltelijk komt te liggen, toestemming hoeven vragen, omdat die winkel last zou kunnen ondervinden bij het gebruik van de weg. Dat de omwonenden last of hinder ondervinden van het terras maakt niet dat zij daarmee direct-belanghebbenden zijn zoals bedoeld in het beleid van verweerder. De hinder die verzoekers ondervinden heeft geen betrekking op het gebruik van de parkeerplaats als terras, maar hoort bij het exploiteren van de horeca-inrichting. De aanvraag van een terrasvergunning ziet hier niet op.
7.3.
Daarnaast heeft verweerder in de brieven “Geen parkeerdrukmeting parkeerplaatsterrassen in de zomer 2021” en “Terrassen zomer 2021” gemotiveerd waarom de huidige parkeerdruk niet representatief zou zijn om te dienen als toetsingskader voor het afgeven van een vergunning. Zo gebruiken bezoekers in coronatijd vaker de auto dan het openbaar vervoer en is tijdens de lockdown de parkeerdruk voor de winkels lager dan normaal. Verder is te lezen dat de parkeerdruk niet bij de toets voor vergunningverlening wordt meegenomen, omdat het effect van het in gebruik nemen van één parkeerplaats voor een terras beperkt is. Dat verweerder dit beleid niet zou kunnen toepassen, is op voorhand niet gebleken.
7.4.
Voor zover in strijd met de vergunning parasols zijn geplaatst, valt dit buiten de vraag of verweerder de vergunning heeft kunnen verlenen. Verzoekers kunnen eventueel een verzoek tot handhaving indienen.
8. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De brief van 17 maart 2021 van de wethouder van Onderwijs, Sport en Buitenruimte en de wethouder van Economie, Internationaal en Dienstverlening van de gemeente Den Haag, met kenmerk RIS308035.
2.De uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:534.
3.Artikel 2:10, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Den Haag.
4.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:534.