ECLI:NL:RBDHA:2021:10484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Kleef).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021 via een videoverbinding.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op 15 augustus 2019 heeft eiseres een VOG aangevraagd voor de functie van helpende ouderenzorg bij [zorginstelling] te [plaats] .
2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiseres om afgifte van een VOG op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg) afgewezen.
2.1.
Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vier jaren in het Justitieel Documentatie systeem (het JDS) op naam van eiseres de volgende feiten staan geregistreerd:
- op 7 februari 2019 is een zaak wegens diefstal in vereniging met braak (artikel 310
juncto artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht) geseponeerd op grond van ‘verhouding tot de benadeelde geregeld’;
- op 6 november 2018 is een transactie overeengekomen van een werkstraf van 20 uren wegens diefstal (artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht);
- op 23 augustus 2018 is eiseres veroordeeld wegens zware mishandeling (artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) en mishandeling (artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Deze proeftijd is van kracht tot 6 september 2020. Daarnaast is eiseres een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 3516,77,-, subsidiair 45 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 7 september 2018 onherroepelijk geworden.
Voorts is, nu eiseres binnen de terugkijktermijn van 4 jaar voorkomt in het JDS, ook gekeken naar oudere gegevens uit het JDS. Daaruit blijkt dat eiseres ook in 2008, 2011 en 2014 met justitie in aanraking is gekomen wegens diverse geweldsdelicten en vernieling.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de door eiseres beoogde functie, waardoor aan het objectieve criterium is voldaan. Verder heeft verweerder zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s, zoals vastgesteld aan de hand van het objectieve criterium, zwaarder weegt dan het belang dat eiseres heeft bij de afgifte van de VOG.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan. Het objectieve criterium in de beleidsregels is alleen handhaafbaar, indien coulant met het subjectieve criterium wordt omgesprongen. Zij zal nu vier jaren moeten wachten om in aanmerking te komen voor de gewenste baan nu bij de toepassing van het objectieve criterium niet wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval. De besluitvorming is onzorgvuldig geweest nu tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase niet is voorgesorteerd op het uiteindelijke negatieve besluit. Nu eiseres kwetsbaar is vanwege een licht verstandelijke beperking zou het in de reden gelegen hebben om haar reeds tijdens de hoorzitting over het negatieve besluit te informeren. Eiseres meent dat de omstandigheden van het geval in haar voordeel hadden moeten wegen gelet op haar licht verstandelijke beperking, haar jonge leeftijd en haar tumultueuze en zware verleden. Eiseres meent dat zij thans de begeleiding krijgt welke zij nodig heeft. Daarnaast is zij reeds werkzaam in de zorgsector en is er vanuit deze sector dringend behoefte aan personeel. Eiseres stelt dat verweerder haar belangen ruimhartiger kan toetsen nu geen sprake is van een wettelijke verplichting om een VOG te overleggen.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Nu is geconstateerd dat in het JDS binnen de terugkijktermijn van vier jaren relevante strafbare feiten aanwezig zijn, heeft verweerder ook alle overige strafbare feiten die buiten de terugkijktermijn vallen, maar wel relevant zijn voor de aanvraag van eiseres meegenomen bij zijn beoordeling.
5.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder terecht de VOG heeft geweigerd. Daartoe dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. Daarbij staat volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1834) ter beoordeling of de justitiële gegevens, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Dit risico is door verweerder beoordeeld aan de hand van het van toepassing zijnde specifieke screeningsprofiel.
5.3.
Verweerder heeft toegelicht dat eiseres in de functie van helpende in de ouderenzorg belast is met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van personen. Deze zorg kan zowel bij personen thuis als in een instelling worden verricht. Tijdens de zorgverlening heeft eiseres toegang tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zij de zorg verleent. Ter zake van vermogensdelicten, indien herhaald in deze functie, bestaat er een risico voor de veiligheid van deze persoonlijke eigendommen. Dat risico is erin gelegen dat zij wellicht deze eigendommen ontvreemdt, aldus verweerder. Ter zaken van geweldsdelicten, indien herhaald in deze functie, bestaat er een risico voor het welzijn en de veiligheid van de aan de zorg van eiseres toevertrouwde personen. De mogelijkheid bestaat dat zij in aanraking komen met geweld en hiervan het slachtoffer worden. Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.4.
De rechtbank volgt eiseres, gelet op het voorgaande, niet in haar betoog dat verweerder het objectieve criterium alleen mag hanteren, indien coulant wordt omgesprongen met het subjectieve criterium. Dit betekent niet dat eiseres gedurende vier jaren geen VOG zou kunnen krijgen, aangezien dit, zoals door verweerder is uiteengezet, mede afhankelijk is van de afweging die in het kader van de toepassing van het subjectieve criterium wordt gemaakt. Naarmate het tijdsverloop toeneemt, recidive uitblijft en persoonlijke ontwikkeling wordt voortgezet kan deze afweging op enig moment binnen het tijdsbestek van vier jaren in het voordeel van eiseres uitvallen.
6. Als aan het objectieve criterium is voldaan, kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
6.1.
Volgens verweerder geeft de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium, als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels, geen aanleiding om, ondanks de strafbare feiten, tot afgifte van een VOG aan eiseres over te gaan. De verstreken periode sinds eiseres voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen, bezien in het licht van de terugkijktermijn, is te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Verder is eiseres zowel binnen als buiten de terugkijktermijn meermalen met justitie in aanraking gekomen waarbij ook sprake is van recidive ten aanzien van zowel gewelds- als vermogensdelicten, zodat de kans aanwezig is dat zij opnieuw met justitie in aanraking zal komen wegens strafbare feiten. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres binnen de lopende proeftijd tot 6 september 2020 opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Ook
de hoeveelheid relevante strafbare feiten die zijn geregistreerd in het JDS heeft verweerder niet in het voordeel van eiseres meegewogen. Ook de afdoeningen wegen niet mee in het voordeel van eiseres. Verweerder meent dat het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij toewijzing van de VOG.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in aanmerking genomen de hiervoor door verweerder gegeven motivering, op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan het subjectieve criterium is voldaan en dat meer gewicht aan het belang van bescherming van de samenleving moet worden toegekend dan aan het belang van eiseres bij afgifte van de VOG.
6.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, nu dit grotendeels een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiseres niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36
1. De minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620)
Paragraaf 3
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Paragraaf 3.1.
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen. De terugkijktermijn is in dit geval vier jaren.
Paragraaf 3.1.1.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Paragraaf 3.2.3.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico's voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico's nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Op de functie waarvoor eiseres de verklaring vraagt is het screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ van toepassing. Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en zij kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere geweldsdelicten aanwezig is.