ECLI:NL:RBDHA:2021:10687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.13704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse vreemdeling met bekering tot het christendom en problemen met de militie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vreemdeling, die geen geloof in de islam heeft en zich heeft bekeerd tot het christendom, heeft problemen ondervonden met een militie in Irak. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich onvoldoende heeft gemotiveerd op het standpunt dat van de vreemdeling verwacht mocht worden dat hij een concreet antwoord kon geven op de vraag wat de kern van het christendom is. De rechtbank stelt vast dat het antwoord op deze vraag voor elke christen anders kan zijn en dat de gehoorambtenaar geen concrete kennisvragen heeft gesteld, wat in strijd is met de Werkinstructie. Hierdoor bevat het besluit van de staatssecretaris een gebrek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle elementen van de geloofwaardigheid van de bekering in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De overige beroepsgronden van de vreemdeling worden vooralsnog niet besproken, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13704

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

ProcesverloopBij besluit van 20 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens zijn militaire dienst in Irak werkte hij als beveiliger voor het huis van de brigade-generaal. Op een dag vond een incident plaats waarbij twee collega’s zijn vermoord. Vervolgens is eiser opgepakt en ontvoerd door een militie die hem verantwoordelijk hield voor de dood van één van eisers collega’s, [naam 1] . Na een maand is eiser vrijgelaten omdat zijn oom geld had betaald voor zijn vrijlating. Vervolgens is eiser direct vertrokken uit Irak. Toen hij een paar jaar in Europa was, is eisers broer vermoord. Daarnaast is eiser bekeerd tot het christendom waardoor hij ook niet meer kan terugkeren naar Irak.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- geen geloof in de islam;
- bekering tot het christendom;
- problemen met de militie.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en dat eiser geen geloof heeft in de islam geloofwaardig. De bekering tot het christendom en de problemen met de militie acht verweerder ongeloofwaardig. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Bekering tot het christendom
4. Eiser voert, samengevat, aan dat hij over zijn motieven voor en het proces van bekering voldoende overtuigende verklaringen naar voren heeft gebracht. Eiser heeft verklaard dat de islam voor eiser het tegenovergestelde is van liefde, hoop en warmte, die hij wel in het christendom terugvond. Door over zijn levensverhaal te vertellen – zijn opvoeding, afkeer tegen de islam en de ervaringen vanwege het niet praktiseren van de islam – heeft eiser zijn motieven persoonlijk gemaakt. Eiser meent dat hij met zijn verklaringen tijdens het gehoor en de toelichting in de zienswijze aannemelijk heeft gemaakt dat de (positieve) veranderingen in zijn leven dankzij zijn geloof in het christendom zijn gekomen.
Verder stelt eiser dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat van eiser mocht worden verwacht dat hij weet wat de bijbel voor een boek is. Ter zitting heeft verweerder deze tegenwerping laten vallen. Daarmee blijft enkel de tegenwerping van verweerder over dat eiser zijn kennis over het verhaal van de blinde man en het verhaal van Jezus niet persoonlijk heeft gemaakt. Volgens eiser is dit een onjuiste aanname van verweerder want eiser heeft het verhaal wel degelijk persoonlijk gemaakt door te verklaren dat hij zichzelf herkende in de blinde man. Verder voert eiser aan dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij niet het juiste antwoord zou hebben gegeven op de vraag wat de kern is van het christendom is. Dit betreft geen kennisvraag, omdat het antwoord op deze vraag voor elke christen anders is. Aan eiser zijn geen concrete kennisvragen zijn gesteld over het christendom.
Toetsingskader
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder toetst volgens Werkinstructie 2019/18 of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich op de volgende drie elementen:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof;
- de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier, zoals verklaringen van derde partijen, wordt betrokken, zo staat in de Werkinstructie.
5.2
De Afdeling [1] heeft in haar uitspraak van 12 mei 2021 [2] uiteengezet op welke wijze besluiten op asielaanvragen van bekeerlingen moeten worden gemotiveerd.
In de uitspraak van 12 mei 2021 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Anders dan voorheen wordt wel verlangd dat verweerder kenbaar motiveert wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
Oordeel rechtbank
5.3
In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer gesteld dat eiser enige kennis heeft van het christendom, maar dat, gelet op zijn verklaring dat hij zich al vier jaar als christen beschouwt, van hem meer kennis had mogen worden verwacht. Hiertoe verwijst verweerder naar eisers antwoord op de vraag wat voor hem de kern van het christendom is. Verweerder stelt dat eiser erg algemeen en vaag blijft in de beantwoording van deze vraag. Verweerder meent dat eiser met zijn geringe kennis omtrent het christendom zijn gestelde bekering tot het christendom dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van eiser had mogen worden verwacht dat hij een concreet antwoord kon geven op de vraag wat de kern van het christendom is en waarom deze vraag als kennisvraag kan worden beschouwd. Onduidelijk is wat het “juiste” antwoord op deze vraag zou moeten zijn. Zoals eiser terecht stelt is het antwoord op deze vraag voor elke christen waarschijnlijk anders. Voorts blijkt uit het nader gehoor dat de gehoorambtenaar verder geen concrete kennisvragen (behalve de vraag over de bijbel) aan eiser heeft gesteld, terwijl dit op grond van de Werkinstructie wel van verweerder mag worden verwacht. Het besluit bevat gelet op het voorgaande een gebrek. Omdat verweerder conform de werkinstructie alle drie de elementen dient te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering en de verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen steeds moet bezien in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige omstandigheden, dient verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden die op de bekering zien behoeven voor nu dan ook geen bespreking.
Problemen met de militie
6.1
In het bestreden besluit is door verweerder gesteld dat de problemen van eiser met de militie niet geloofwaardig zijn. Hiertoe heeft verweerder onder meer van belang geacht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn periode in militaire dienst. Ter zitting heeft verweerder verklaard hem deze tegenstrijdigheid niet meer tegen te werpen. Desondanks acht verweerder de gestelde problemen met de militie niet geloofwaardig. Verweerder verwijt eiser onder meer dat hij geen documenten heeft overgelegd om zijn gestelde problemen te onderbouwen. Van eiser had dit volgens verweerder wel mogen worden verwacht. Niet kan worden ingezien dat eiser wel in het bezit zou kunnen komen van foto’s van het lijk van zijn broertje, maar niet van zijn overlijdensakte. Uit de foto’s kan niet worden opgemaakt dat degene op de foto’s het broertje van eiser is, noch dat hij is vermoord door de militie zoals eiser stelt. Verder acht verweerder het bevreemdingwekkend dat eiser zou zijn vrijgelaten, terwijl eiser ervan zou worden verdacht dat hij de moord op zijn collega’s heeft verricht. Verder is verweerder van mening dat hij niet over had hoeven te gaan tot het opvragen van het paspoort van eiser en zijn militaire identiteitskaart bij de Duitse autoriteiten. Dat eiser zoals hij stelt enkel zijn voornaam in zijn paspoort heeft gewijzigd van [voornaam 1] naar [voornaam 2] wekt volgens verweerder ook bevreemding. Eiser had immers geen problemen met de Iraakse autoriteiten. Niet kan worden ingezien dat een militie hem niet meer zou kunnen vinden enkel omdat zijn voornaam (in het Arabisch) één letter verschilt. Dit geldt temeer nu eiser zijn militaire identiteitskaart bij zijn uitreis heeft gedragen, aldus verweerder.
6.2
Eiser voert aan dat hij consistent is geweest in zijn verklaringen over het niet in bezit hebben van documenten die zijn asielrelaas kunnen onderbouwen. In de zienswijze heeft eiser aangegeven dat de Duitse autoriteiten in het bezit zijn van zijn militaire identiteitskaart en zijn Irakees paspoort. Volgens eiser zijn beide documenten relevant voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In deze situatie kunnen alleen de Nederlandse autoriteiten de originele documenten uit Duitsland opvragen. Voor een zorgvuldige beoordeling had dit gedaan moeten worden, aldus eiser. Hiervoor was volgens eiser geruime tijd, gezien de asielaanvraag is ingediend op 15 september 2020.
De omstandigheid dat het Iraakse paspoort is vervalst, bekent nog niet dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dit paspoort zou meer inzicht kunnen geven in de reisbewegingen van eiser en daardoor bijdragen aan een zorgvuldige beoordeling. Het standpunt dat niet valt in te zien waarom een letter verschil zou uitmaken, wijst volgens eiser op onvoldoende kennis van de materie. [voornaam 1] is een soennitische naam en verraadt dat eiser een soenniet is. [voornaam 2] is een sjiitische naam en voorkomt dat eiser alleen al vanwege zijn voornaam problemen ondervindt. Hoewel eiser geen problemen had met de overheid, zou hij bij het uitreizen toch al vanwege zijn voornaam problemen kunnen krijgen. In Irak werden en worden nog steeds mensen vermoord vanwege hun voornamen. Verder heeft eiser verklaard over de omstandigheden waarin hij bekend is geworden met de dood van zijn broertje. Onder die omstandigheden kan van eiser niet worden verwacht dat hij gegevens zoals een overlijdensakte kan overleggen. Hij heeft ook geen contact met zijn familie vanwege zijn bekering waardoor hij door hen wordt bedreigd. De stelling van verweerder dat eiser contact had moeten opnemen met zijn werkgever kan ook niet slagen, nu er geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen een dergelijk hooggeplaatst persoon als brigade-generaal en een soldaat als eiser. Verweerder komt in het bestreden besluit met nieuwe verwijten, met vragen die tijdens het nader gehoor al gesteld hadden moeten worden. De militie is niet meteen bij eiser gekomen, maar de volgende dag. Eiser heeft toegelicht dat hij soenniet en [naam 1] sjiiet is. Omdat eiser soenniet is, is de verdenking op hem gevallen voor de dood van [naam 1] . Hoe de milities achter eisers adres zijn gekomen, kan eiser uiteraard niet verklaren. Verweerder had moeten doorvragen en heeft nagelaten om goed inzicht te krijgen van het asielrelaas van eiser. De twijfels die zijn gezaaid door verweerder zijn onterecht en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, aldus eiser.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat het primair op de weg van degene die om asiel verzoekt ligt om dat verzoek te onderbouwen, niet alleen met een relaas maar ook zo veel mogelijk met documenten. Gesteld noch gebleken is dat eiser een poging heeft gedaan om zelf het paspoort en de militaire identiteitskaart te komen. Ook is niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om deze documenten in Duitsland op te vragen. Onder die omstandigheden brengt de samenwerkingsverplichting, niet met zich mee dat verweerder gehouden zou zijn deze documenten in Duitsland op te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden ingezien dat een militie eiser niet meer
zou kunnen vinden vanwege zijn vervalste paspoort enkel omdat zijn voornaam (in het Arabisch) één letter verschilt. Ook niet nu zijn naam daarmee een sjiitische naam is geworden. Eiser heeft immers verklaard dat hij ook zijn militaire identiteitskaart bij zich droeg tijdens zijn uitreis, waar wel zijn echte naam op stond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.5
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat zijn collega’s zijn vermoord. Eiser stelt immers niet dat hij bedreigd wordt door het leger. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verlangd dat hij contact opneemt met bijvoorbeeld het secretariaat van het leger om dergelijke documenten op te vragen. Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om aan informatie te komen, terwijl dit wel van hem had mogen worden verwacht. Ook de enkele stelling van eiser dat dergelijke incidenten vaker voorkomen in Irak en niet alles wordt gedocumenteerd, volgt de rechtbank niet zonder meer, nu eiser deze stelling niet nader onderbouwt met informatie. De beroepsgrond slaagt niet.
6.6
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder meer aan eiser kan tegenwerpen dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij vanwege zijn bekering niet aan de overlijdensakte van zijn broertje kan komen, omdat de gestelde bekering van eiser niet wordt geloofd. Nu aan de beslissing met betrekking tot de bekering een gebrek kleeft kan verweerder dit niet zonder meer aan eiser tegenwerpen. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
6.7
Verder is de rechtbank met eiser van oordeel dat de gehoorambtenaar onvoldoende concreet heeft doorgevraagd over de omstandigheden rond de vrijlating van eiser. In het bestreden besluit stelt verweerder dat indien de familie van [naam 1] , dan wel de [naam 2] -militie ervan overtuigd is dat eiser schuldig is aan moord niet kan worden ingezien dat ze hem vrij zouden laten en later alsnog wraak nemen door eiser te vervolgen en zijn broertje te vermoorden. Temeer nu eiser door het leger niet verdacht werd en hij na een maand aan martelingen ook niet heeft bekend de moord te hebben gepleegd, aldus verweerder. Echter heeft verweerder verzuimt om eiser hier tijdens het gehoor concrete vragen over te stellen. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom eiser niet wordt gevolgd in zijn verhaal over de omstandigheden rond zijn vrijlating. Te meer nu eiser stelt dat er geld voor zijn vrijlating is betaald. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Afvalligheid
7.1
Eiser voert aan dat duidelijk is dat hij door zijn afvalligheid van de islam herhaaldelijk in een situatie terecht is gekomen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [3] . Eiser is door de politie in elkaar geslagen omdat hij dronken was. Dronkenschap wordt in Irak gezien als geloofsafval. Hij is in elkaar geslagen omdat hij de regels van de islam niet respecteert.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dronkenschap in Irak verboden is, waaruit niet kan worden opgemaakt dat hij in elkaar is geslagen omdat hij niet meer gelooft in de islam, maar omdat hij zich niet aan de regels van de Iraakse autoriteiten hield. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat eiser vanwege zijn afvalligheid van de islam risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3, 6.6 en 6.7 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr.C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.