III. De feiten
3. De volgende feiten en omstandigheden hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting tussen partijen niet ter discussie gestaan. De rechtbank zal deze bij de door haar te verrichten beoordeling tot uitgangspunt zal nemen.
4. Op 15 januari 2010 is door de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst onder verantwoordelijkheid van het functioneel parket van het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart naar belastingfraude bij de handel in emissierechten. Dit onderzoek heeft uitgemond in de vervolging van onder meer de verdachte.
5. De verdachte is gedagvaard om op de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 en 29 mei 2018 terecht te staan voor de hiervoor vermelde feiten. Op die terechtzitting is de verdachte niet verschenen, noch een door hem gemachtigde raadsman of -vrouw. De rechtbank heeft verstek verleend tegen de verdachte. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en heeft oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaren en een geldboete van € 1.000.000,00 gevorderd.
6. Op 12 juni 2018 heeft de rechtbank bij verstek vonnis gewezen. Zij heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De verdachte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
7. De verdachte is op 15 april 2019 in Zwitserland aangehouden door de plaatselijke autoriteiten ingevolge een Europees arrestatiebevel. Op 30 september 2019 is hij uitgeleverd aan Nederland.
8. In hoger beroep heeft de verdachte zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde raadslieden. Op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 9 januari 2020 heeft de verdediging een preliminair verweer gevoerd, inhoudende dat de dagvaarding in eerste aanleg niet rechtsgeldig is betekend, en verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Het gerechtshof heeft bij beslissing van 23 januari 2020 de dagvaarding in eerste aanleg nietig verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
9. Vervolgens is de zaak aan de orde geweest op de terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2020. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris, ter verrichting van datgene wat deze in het belang van het onderzoek noodzakelijk of anderszins nuttig en wenselijk acht. De rechtbank heeft tevens de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van 5 februari 2020 tot de einduitspraak in eerste aanleg, omdat het persoonlijk belang van de verdachte, gelet op zijn medische situatie, boven het strafvorderlijk belang prevaleerde.
10. Op 1 mei en 15 juni 2020 heeft de verdediging de rechter-commissaris verzocht tot het horen van vijf in het buitenland verblijvende getuigen. Bij beslissingen van 26 mei en 3 juli 2020 heeft de rechter-commissaris de verzoeken toegewezen.
11. Op 26 augustus 2020 heeft de officier van justitie een brief gestuurd aan de rechter-commissaris, waarin het volgende staat:
In overleg met de verdediging, mr. J. Leliveld en mr. F. Ahlers, leg ik aan u het navolgende verzoek tot het volgen van een bijzondere procedure voor.
De verdediging en het Openbaar Ministerie wensen de strafrechtelijke procedure tegen respectievelijk de strafzaak van de heer [verdachte] te beëindigen. De verdediging en het OM hebben daarover concrete gedachten en zij hebben de overtuiging het eens te worden over de voorwaarden voor de beëindiging van de strafzaak.
Nu zijn er verschillende redenen die meebrengen, dat het OM en de verdediging menen, dat afdoening slechts kan plaatsvinden met betrokkenheid en instemming van de rechtbank, te weten:
- De strafzaak is aanhangig bij de rechtbank Den Haag;
- De zwaarte van de verdenking jegens de heer [verdachte] ;
- Het oude, inmiddels vernietigde vonnis van de rechtbank Den Haag waarin de rechtbank gevangenisstraf voor de duur van acht jaren heeft opgelegd;
- Het maatschappelijk debat over hoge en bijzondere transacties en het (binnenkort) te verwachten wetsvoorstel.
Tegen deze achtergrond en in overleg met de verdediging leg ik aan u het volgende procedurevoorstel voor. Dit behelst vier stappen:
1. Onder regie van de rechter-commissaris worden de overwegingen van OM en verdediging geïnventariseerd. OM en verdediging stellen een concept afdoeningsovereenkomst op die met de rechter-commissaris wordt gedeeld. In een regie-bijeenkomst kan worden bezien of de overeenkomst de overwegingen van beide partijen reflecteert Vervolgens wordt verzocht de uitvoering van de onderzoekshandelingen in afwachting van het hierna volgende voor bepaalde tijd op te schorten. Voor zover de rechter-commissaris evenwel geen eigenstandige rol ziet, verzoekt het OM in ieder geval om opschorting van de onderzoekshandelingen, opdat stap 2 van het voorstel kan worden verkend.
2. Het OM en de verdediging zullen de beoogd voorzitter van de meervoudige strafkamer welke de afdoeningsovereenkomst zal toetsen verzoeken om een appointeringsoverleg. OM en verdediging nemen deel aan dat overleg en leggen aan de voorzitter hun wensen voor de zitting voor zodat hij een appointeringsbeslissing kan nemen.
3. Een openbare terechtzitting waarbij OM en verdediging hun overwegingen en de gezamenlijke wens tot afdoening aan de rechtbank presenteren. Dit is het toetsingsmoment voor de rechtbank. De rechtbank houdt de zaak aan voor bepaalde tijd (stel twee weken) en beslist dan of het maatschappelijk belang bij de verdere openbare behandeling van de strafzaak en bij berechting van de heer [verdachte] moet prevaleren of dat het belang van de heer [verdachte] om de strafzaak te beëindigen in de vorm van een afdoeningsovereenkomst met het OM moet prevaleren. De rechtbank houdt de zaak opnieuw aan voor bepaalde tijd.
4. In deze fase hebben het OM en de heer [verdachte] de tijd om de overeenkomst uit te voeren, uitgaande van een positief oordeel van de rechtbank; het gaat dan in het bijzonder om de verplichtingen van de heer [verdachte] , in beginsel de storting van een geldsom op de rekening van Justitie. Op de nieuwe zittingsdatum toetst de rechtbank de naleving van de voorwaarden. Indien OM en de heer [verdachte] de voorwaarden correct hebben nageleefd verklaart de rechtbank het OM niet-ontvankelijk in de verdere vervolging van de heer [verdachte] en heft de rechtbank het geschorste bevel voor zijn voorlopige hechtenis op.
Het OM en de verdediging menen dat de wet en de strafrechtpraktijk voldoende aanknopingspunten bieden voor dit procedurevoorstel.
12. De rechter-commissaris heeft bij e-mail van 28 augustus 2020 aan de officier van justitie en de verdediging meegedeeld te zullen meewerken aan het voorgestelde stappenplan.
13. Op 11 september 2020 heeft de officier van justitie het volgende gemaild aan de rechter-commissaris:
De overwegingen om tot een afdoeningsovereenkomst te komen zijn aan de orde gekomen in een gesprek bij het openbaar ministerie op 8 juli jl. De overwegingen vat ik puntsgewijs samen en deze zullen de considerans voor het te maken concept van de afdoeningsovereenkomst vormen:
1. De eis, het (vernietigde) vonnis en de ernst van de verdenking.
2. De terugwijzing en de te verwachten duur van de procedure in eerste en mogelijk tweede aanleg en de belasting die dit voor (onder meer) de heer [verdachte] meebrengt.
3. De ouderdom van de feiten en de schending van de redelijke termijn.
4. De duur van de reeds ondergane uitleveringsdetentie en de voorlopige hechtenis (tezamen 10 maanden) en de omstandigheden waaronder deze zijn ondergaan, waarbij in het bijzonder medische situatie van de heer [verdachte] van belang is.
5. De persoonlijke omstandigheden van de heer [verdachte] : zijn gezondheid, de voortgang van de behandeling en zijn gezinssituatie.
Voornoemde onderwerpen afwegende doet dit bij betrokkenen de vraag rijzen hoe groot het maatschappelijk belang is bij het opnieuw doorlopen van de rechtsgang. Uitgaande van de eis van het OM en bewezenverklaring van de feiten zou bij een gerechtelijke uitspraak een korting op de geëiste gevangenisstraf moeten plaatsvinden die zeer aanzienlijk zou kunnen zijn gelet op bovenstaande overwegingen. Vervolgens dient aftrek plaats te vinden van de reeds ondergane hechtenis. Partijen sluiten niet uit dat slechts een voorwaardelijke straf zal resteren, althans dat feitelijk geen gevangenisstraf zal volgen. Uitgaande van genoemde eis blijft dan de betaling van een geldsom aan de Staat als boete en ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel over. Partijen menen dat het in aller belang is om de strafrechtelijke procedure te beëindigen door betaling van een geldsom en spreken daartoe het volgende met elkaar af ……………
De verdediging en het OM zijn voornemens u uiterlijk op vrijdag 9 oktober een concept van de afdoeningsovereenkomst toe te zenden. Daarin zullen bovenstaande overwegingen van het OM en de verdediging eveneens worden uitgewerkt.
14. Op 6 oktober 2020 heeft de rechter-commissaris een concept-afdoeningsovereenkomst tussen de verdediging en het openbaar ministerie ontvangen.
15. Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie en de verdediging gevraagd of bij hen de behoefte bestaat een regiebijeenkomst te plannen.
16. Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft de verdediging de rechter-commissaris meegedeeld geen behoefte te hebben aan een regiebijeenkomst. Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris het volgende meegedeeld:
Het OM en de verdediging hebben met elkaar gesproken over de volgende stap in deze wat ongebruikelijke procedure. Appointering voor een regiezitting waarop de rechtbank de door de verdediging en het OM beoogde marginale toetsing (of het algemeen belang zich verzet tegen afdoening op deze wijze gelet op alle bijzondere feiten en omstandigheden) verricht lijkt nu aangewezen. Mogelijk wenst u nog een voorafgaande toetsing te verrichten op de volledigheid van het dossier en de feitelijke onderbouwing van de in de considerans opgenomen overwegingen.
Achtergrond bij de keuze voor deze procedure vormen in het bijzonder het (vernietigde) vonnis van de rechtbank Den Haag, de ondergane detentie en voorbereidingen op het vlak van wetgeving om de rechter een controlerende taak te geven bij hoge en bijzondere transacties. Ik verwijs naar de aangenomen motie in de Tweede Kamer van 22 november 2018 (Vergaderjaar 2018-2019, 35 000 VI, nr. 51) ‘ervoor te zorgen dat de rechter een controlerende en rechtsbeschermende rol krijgt bij de totstandkoming van hoge en bijzondere transacties’. En ik verwijs naar de toezegging van de Minister omtrent een wetsvoorstel tot regeling van de rechterlijke toetsing van hoge transacties. In zoverre zit er een anticiperend aspect aan deze procedure.
Het is misschien goed om aan te geven dat voor het OM in deze zaak de interne toetsingsprocedure voor hoge en bijzondere transacties is afgesloten door de bijzondere aspecten van deze casus, waaronder in het bijzonder het (vernietigde) vonnis van de rechtbank Den Haag.
17. De zaak is vervolgens voor regievoering geappointeerd ter terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2021.
18. In de aanloop naar die zitting hebben de officier van justitie en de verdediging per e-mail met elkaar gecommuniceerd. Bij e-mail van 7 december 2020 heeft de officier van justitie een nieuwe versie van de afdoeningsovereenkomst verstuurd aan de verdediging, met enkele aanpassingen. Bij e-mail van 17 december 2020 heeft de verdediging de officier van justitie meegedeeld in te stemmen met de aanpassingen en nog een aanpassing ter verduidelijking voorgesteld. Bij e-mail van 22 december 2020 heeft de officier van justitie de verdediging meegedeeld met de aanpassing in te stemmen, zelf nog een aanpassing voorgesteld en het volgende geschreven:
Het lijkt mij passend dat we de rechtbank een getekend exemplaar van de overeenkomst voorleggen. Indien de verdediging dit ook meent en akkoord is met de hierboven geformuleerde aanvulling, kan ik of op donderdag 24/12 of op dinsdag 29/12 een getekend exemplaar in pdf format aan u toezenden dat u aan uw cliënt ter tekening kunt geven.
19. De laatste versie van de afdoeningsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1 Partijen hanteren met het oog op deze overeenkomst en alleen daarvoor de bewezenverklaring in het vonnis van 12 juni 2018 en de eis van de officier van justitie in die rechtsgang als uitgangspunten.
2 [verdachte] is bereid om de door het OM ter zitting gevorderde geldsom te betalen aan de Staat ter afdoening van de strafzaak. Het OM is bereid om die geldsom te aanvaarden ter afdoening van de strafzaak.
3 Het OM doet aan [verdachte] een uitnodiging tot betaling toekomen voor een bedrag van €995.000,00. Dit bedrag bestaat uit een boetecomponent van €25.000 (vijfentwintigduizend euro) en een ontnemingscomponent van €970.000 (negenhonderdzeventigduizend euro), na aftrek van vijfduizend euro wegens schending van de redelijke termijn. Het OM zal daartoe in zijn administratie een nieuw zaaksnummer (te weten parketnummer 09/993027-20) openen; de uitnodiging tot betaling zal administratief verwerkt worden als het aanbieden van een transactie in de zin van artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.
4 [verdachte] zal het bedrag na uitnodiging daartoe overmaken naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van Functioneel Parket Openbaar Ministerie onder vermelding van zijn naam en het nieuwe zaaksnummer (parketnummer 09/993027-20). Adres en BIC nummer bank in geval van betaling vanuit het buitenland: [rekeningnummer 1]
5 Partijen stellen vast dat de strafzaak (onder beide parketnummers) na uitvoering van deze overeenkomst materieel geëindigd zal zijn met zowel een straf als een maatregel. [verdachte] verklaart dan ook dat hij geen gebruik kan en zal maken van de verzoekschriftprocedure op grond van de artikelen 529, 530 en 533 van het Wetboek van strafvordering.
1 De tekst van deze afdoeningsovereenkomst is tot stand gekomen in onderling overleg tussen partijen. Eerdere concepten zijn voorgelegd aan de rechter-commissaris; deze zag geen aanleiding voor het houden van een regiebijeenkomst; medio oktober heeft de rechter-commissaris het dossier ter appointering ten behoeve van het voorleggen van deze afdoeningsovereenkomst aangeboden aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer. De voorzitter heeft de datum voor de nadere behandeling van de zaak vastgesteld op dinsdag 26 januari 2021 te 09:00 uur.
2 Partijen leggen de overeenkomst voor aan de meervoudige strafkamer in de rechtbank Den Haag.
3 Partijen leggen gezamenlijk aan de rechtbank de vraag voor of zij kunnen overgaan tot uitvoering van de overeenkomst of dat de rechtbank van oordeel is dat het algemeen belang vergt dat de ingezette vervolging wordt voortgezet. Partijen verzoeken de rechtbank om de zitting zo nodig te onderbreken voor kortere of langere duur teneinde te beraadslagen over de voorgelegde vraag.
4 Partijen verzoeken de rechtbank de behandeling van de strafzaak aan te houden voor bepaalde tijd indien de rechtbank geen bezwaar heeft tegen uitvoering van de overeenkomst en tot het voorlopig oordeel komt dat het algemeen belang en het belang van een goede rechtsbedeling zich daartegen niet verzetten.
5 Voor de nieuwe zittingsdatum zal [verdachte] de geldsom overmaken op de hierboven genoemde bankrekening van het OM.
6 Op de volgende zittingsdag leggen partijen bewijzen van de uitvoering van de overeenkomst over en verzoeken partijen de rechtbank om het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de verdere vervolging van [verdachte] en om het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen. In het onverhoopte geval dat de rechtbank ondanks de betaling door de heer [verdachte] het OM toch niet niet-ontvankelijk zou verklaren en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet zou opheffen, en er geen einde zou komen aan deze zaak, zal het OM de door de heer [verdachte] overgemaakte geldsom terugstorten.
20. Bij e-mail van 24 december 2020 heeft de officier van justitie de verdediging het volgende meegedeeld:
Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat het Openbaar Ministerie niet verder kan meewerken aan het voorstel voor een afdoeningsovereenkomst aan de rechtbank en dit voorstel aan de rechtbank intrekt. Voortschrijdend inzicht heeft geleid tot de slotsom dat deze experimentele wijze van afdoening niet haalbaar is en niet wenselijk is. In dat verband noem ik de volgende punten.
Dit experiment is opgestart naar aanleiding van de toezegging van de minister van Justitie en Veiligheid om een rechterlijke toets voor transacties in te voeren. Ik verwijs naar de bladzijden 9 en 10 van zijn brief van 19 december 2018 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 29 279, nr. 478). Gedachte was om het afdoeningsvoorstel door de rechter te laten toetsen. De vormgeving van het wetsvoorstel zal naar verwachting zodanig zijn dat de onderhavige kwestie hierin niet past.
De afdoeningsmogelijkheid van de transactie ter voorkoming van strafvervolging zoals omschreven in artikel 74 van het Wetboek van strafrecht en nader vorm gegeven in de Aanwijzing hoge transacties en Interne regelgeving wordt door de hoofdofficier van justitie van mijn parket in deze zaak niet ondersteund. In de onderhavige situatie is de vervolging al geruime tijd gaande en heeft het gerechtshof de zaak teruggewezen naar de rechtbank; voorkoming van strafvervolging is dus niet meer mogelijk.
Ik neem daarbij tevens in ogenschouw de brief van de Minister van Justitie en veiligheid van 14 september 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 29 279, nr. 609) waarin hij verwijst naar de Staatscourant van 4 september 2020 waarin de Aanwijzing hoge transacties (2020A00S) is gepubliceerd. Onder de uitgangspunten is onder meer het volgende in de Aanwijzing opgenomen:
“Bij verdachte rechtspersonen kunnen natuurlijke personen ook als verdachte worden aangemerkt. Ten aanzien van de verdachte natuurlijke personen geldt dat een andere straf dan een geldboete kan worden opgelegd, zowel door het OM bij strafbeschikking als door de rechter bij vonnis. Ten aanzien van de in artikel 51 Sr bedoelde opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden blijft het uitgangspunt dat deze zo mogelijk ook worden vervolgd. Bij elke verdachte zal de zaak op de eigen merites worden beoordeeld in verband met de te nemen vervolgingsbeslissing. Hierbij worden de ernst van de feiten en de (persoonlijke) omstandigheden meegewogen”.
Verder lijkt het legaliteitsbeginsel tegen het voorstel voor de afdoeningsovereenkomst te verzetten. De wetgever heeft in art. 511c Sv. de mogelijkheid geschapen om staande de terechtzitting de ontnemingszaak te beëindigen door het aangaan van een schriftelijke schikking ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Rechtsgevolg van het aangaan van een dergelijke schikking is mijn inziens de niet-ontvankelijkheid van het OM in de reeds begonnen ontnemingsprocedure. De wetgever heeft deze mogelijkheid geschapen met het oog op een doelmatige behandeling van ontnemingszaken. De wetgever heeft geen redenen gezien om bij een lopende strafzaak de mogelijkheid te creëren om deze op consensuele basis te beëindigen. Art. 1 Sv. verzet zich dan ook hiertegen.
Ander punt is dat de heer [verdachte] in de onderhavige strafzaak aanzienlijke tijd gedetineerd is geweest; 297 dagen in totaal waarvan de periode van 15 april 2019 tot 30 september 2019 in uitleveringsdetentie. Artikel 27 van het Wetboek van strafrecht bepaalt dat de rechter bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Met het voorliggende afdoeningsvoorstel wordt het systeem van de wet doorbroken. Volgens het voorstel zou de heer [verdachte] berusten in de door hem ondergane detentie. In strijd met het wettelijk systeem zou volgens het voorstel geen verrekening met een opgelegde straf plaatsvinden. Ook op dit punt verzet de wet zich tegen het voorstel voor de afdoeningsovereenkomst.
Het onttrekken van de zaak aan de rechter, zoals voorzien in het voorstel voor de afdoeningsovereenkomst, staat verder op gespannen voet met de bedoeling van de wetgever met het strafproces en het belang van openbaarheid en normbevestiging in een democratische rechtsstaat. Ik verwijs naar paragraaf 8.2 in de beschikking ex art. 12 Sv. in de ING-zaak van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2347, waarin het Hof overweegt: “De samenleving is erbij gebaat om in geval van ernstige vergrijpen de onderliggende norm bevestigd te zien door een zichtbaar optreden van de zijde van de overheid tegen die vergrijpen”. Gedachte bij het voorstel was om tot een pragmatische oplossing te komen. Gelet op het bovenstaande moet het OM concluderen dat het voorstel op gespannen voet staat met het wettelijk systeem. Het aangekondigde wetsvoorstel zal hoogst waarschijnlijk niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn en een dergelijke afdoeningswijze ook In de toekomst niet mogelijk maken. Dit nog daargelaten het mogelijke verwijt aan het OM dat 'als je zakken maar diep genoeg zijn' je een vervolging door het OM kan afkopen. De aangehaalde uitspraak van 9 december 2020 onderstreept het belang van de verantwoording op de openbare terechtzitting. Zodoende heeft het OM de slotsom bereikt dat deze experimentele wijze van afdoening niet haalbaar is en niet wenselijk is.
21. Ter terechtzitting van 26 januari 2021 heeft de rechtbank de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd in verband met ziekte van de behandelend voorzitter. In overleg met partijen is een nieuwe zitting bepaald op 6 juli 2021.
22. Ter terechtzitting van 6 juli 2021 is het onderzoek opnieuw aangevangen. De verdediging heeft vervolgens een preliminair verweer gevoerd. De officier van justitie heeft hierop gereageerd. Na kort beraad heeft de rechtbank het onderzoek onderbroken. De officier van justitie heeft bij brieven van 15 juli, 30 augustus en 5 oktober 2021 aan de rechtbank nadere opmerkingen gemaakt over de afdoeningsovereenkomst. De verdediging heeft bij e-mail van 31 augustus 2021 nadere opmerkingen gemaakt.
23. Aanvankelijk zou het onderzoek worden voortgezet op 31 augustus 2021, maar wegens verhindering van de voorzitter is – in samenspraak met partijen – het onderzoek voortgezet op de terechtzitting van 6 oktober 2021. De verdediging heeft op deze terechtzitting meegedeeld dat de verdachte in drie afzonderlijke betalingen, te weten op
18 en 23 augustus en 30 september 2021, het in de afdoeningsovereenkomst genoemde geldbedrag van € 995.000,00 heeft overgemaakt aan het openbaar ministerie. De officier van justitie heeft bevestigd dat het geldbedrag door het openbaar ministerie is ontvangen en meegedeeld dat het geldbedrag in afwachting van de beslissing van de rechtbank in depot wordt gehouden op een tussenrekening van het openbaar ministerie. Vervolgens heeft de rechtbank, na beraad, haar beslissing op het preliminaire verweer meegedeeld, die is neergelegd in dit vonnis.