ECLI:NL:RBDHA:2021:10973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Griekse statushouder

In deze zaak heeft eiseres op 5 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 21 april 2021 een besluit heeft genomen waarin de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit is later ingetrokken, waardoor de rechtbank bevoegd is om het beroep te behandelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiseres, en heeft bepaald dat verweerder binnen 16 weken na de uitspraak moet beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor er geen dwangsom kan worden opgelegd in deze procedure. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 374,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 5 augustus 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene op grond van de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1] Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar asielaanvraag.
Bevoegdheid van de rechtbank
3. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) in werking getreden. [2] Op grond van artikel 1 van die wet was artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor asielzaken buiten toepassing gesteld, waardoor het niet langer mogelijk was beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De werking van deze Tijdelijke wet is per 11 juli 2021 op grond van artikel 4, tweede lid, van deze wet automatisch verlengd omdat op 3 maart 2021 een wetsvoorstel voor de definitieve afschaffing van dwangsommen is ingediend bij de Tweede Kamer. Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke wet is de tekst van artikel 1 gewijzigd door de verlenging gewijzigd. Als gevolg daarvan luidt artikel 1 van de Tijdelijke wet sinds 11 juli 2021 als volgt:
“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”
Dit betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om in asielzaken beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Eiseres heeft op 5 augustus 2021 haar beroep ingesteld. De rechtbank is daarom bevoegd om van het beroepschrift kennis te nemen.
Ontvankelijkheid
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 14 november 2019 een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft al eerder een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dit beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2020 gegrond verklaard. [3] Verweerder is daarbij opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak het besluit op de aanvraag te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Op 21 april 2021 heeft verweerder vervolgens een besluit genomen. In dat besluit is de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is door eiseres beroep ingesteld (NL21.6082).
4.1.
Op 4 augustus 2021 is medegedeeld dat het besluit van 21 april 2021 is ingetrokken en er opnieuw op de aanvraag van 14 november 2019 zal worden beslist. Verweerder heeft nog niet op de aanvraag van eiseres beslist.
4.2.
In deze zaak is niet in geschil dat een (nieuwe) ingebrekestelling niet nodig is.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet tijdig beslist op de aanvraag van eiseres. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond. De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is wat dit voor gevolgen heeft.
Beslistermijn
5. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de bestuursrechter aan het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van een andere handeling.
5.1.
Verweerder heeft verzocht om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een andere beslistermijn op te leggen, te weten een termijn van 8 weken vanaf de bekendmaking van het niet te voeren beleid ten aanzien van zogenoemde Griekse statushouders. Verweerder verwijst in dit verband naar het zogenoemde 8+8-model uit de uitspraak van 8 juli 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] . Verweerder heeft aangegeven dat hij nog niet kan aangeven wanneer dit beleid wordt verwacht.
5.2.
De rechtbank heeft er begrip voor dat verweerder enige tijd nodig heeft om zich te beraden over de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021 [5] over Griekse statushouders en om (eventueel) nieuw beleid te formuleren. Er bestaat echter geen aanleiding om tegemoet te komen aan het verzoek van verweerder ten aanzien van de beslistermijn. De reden daarvoor is dat verweerder niet weet wanneer (de bekendmaking van) het beleid kan worden verwacht. Dit betekent dat, als het verzoek van verweerder zou worden gehonoreerd, het voor eiseres volstrekt onduidelijk zou worden binnen welke termijn verweerder zou moeten beslissen op haar aanvraag. Dat is in dit geval onredelijk en onwenselijk. Het staat immers vast dat de beslistermijn in deze zaak ruimschoots is verstreken net als de in artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn [6] genoemde maximale termijn van 21 maanden. Bovendien heeft eiseres al eerder een beroep tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag ingediend, welk beroep gegrond is verklaard. Eiseres heeft er met name ook belang bij dat er duidelijkheid komt over haar aanvraag omdat haar gezin gescheiden leeft (haar man en een minderjarig kind verblijven nog in Griekenland). Tot slot speelt ook een rol dat verweerder, sinds de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, al ruim anderhalve maand de tijd heeft gehad om zich te beraden op de consequenties van die uitspraak voor zaken zoals die van eiseres.
De rechtbank zal daarom, aansluitend bij het 8+8-wekenmodel, bepalen dat verweerder binnen 16 weken na deze uitspraak moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Deze termijn, die voor eiseres weliswaar vrij lang is, biedt enerzijds duidelijkheid aan eiseres over wanneer zij een nieuwe beslissing kan verwachten en geeft verweerder voldoende de tijd om óf nieuw beleid te formuleren en de aanvraag van eiseres op basis daarvan te beoordelen óf om de aanvraag van eiseres in behandeling te nemen en in dat kader zorgvuldig onderzoek te doen en te beslissen.
Dwangsom
6. De onder 2 genoemde wijziging van artikel 1 van de Tijdelijke wet houdt ook in dat artikel 8:55d van de Awb, op grond waarvan de bestuursrechter, wanneer het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, een termijn oplegt om alsnog op de aanvraag te beslissen en aan de naleving daarvan een dwangsom verbindt, niet van toepassing is op de procedure van eiseres. Dat geldt ook voor artikel 8:72, zesde lid, op grond waarvan de bestuursrechter bij een gegrond beroep een dwangsom aan de naleving van de uitspraak kan verbinden. Het gevolg daarvan is dat in asielzaken geen dwangsom kan worden verbeurd.
6.1.
Eiseres heeft in het kader van haar verzoek om een dwangsom op te leggen verwezen naar een uitspraak van 31 mei 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [7] , “waarin de rechtbank uitgebreid aankaart dat de Tijdelijke wet wellicht in strijd is met het Unierecht”. Aangezien eiseres niet stelt, laat staan onderbouwt, dat er sprake is van strijd met het Unierecht, maar dit enkel oppert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier op in te gaan. Daarbij komt dat de vraag óf er sprake is van strijd met het Unierecht zich niet leent voor beantwoording door de enkelvoudige kamer. Een andere zaak is om die reden verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank maar een uitspraak is niet op korte termijn te verwachten terwijl hierboven is overwogen dat eiseres juist belang heeft bij een beslissing van verweerder op relatief korte termijn. Het wachten op een uitspraak van de meervoudige kamer zou tot verdere vertraging leiden.
Conclusie
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eiseres heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van het beroepschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 748,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen 16 weken na bekendmaking van de uitspraak op de aanvraag van eiseres te beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Özel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Staatsblad 2020, 242.
3.Zaaknummer NL20.11792 (niet gepubliceerd).
6.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).