ECLI:NL:RBDHA:2021:10988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaald salaris van een ambtenaar na ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was bij de Penitentiaire Inrichting Zuid Limburg, en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 15 augustus 2015 op eigen verzoek ontslag genomen en ontving in het kader van zijn ontslag een loopbaanpremie. Echter, na zijn ontslag ontving hij ten onrechte salaris tot november 2016. De minister vorderde het onverschuldigd betaalde salaris van € 7.538,78 terug. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de doorbetaling van zijn salaris en dat hij verwachtte het resterende bedrag van de loopbaanpremie te ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser redelijkerwijs had moeten weten dat hij geen recht meer had op salaris na zijn ontslag. De rechtbank concludeerde dat de minister bevoegd was om het onverschuldigd betaalde salaris terug te vorderen en dat er geen reden was om van deze terugvordering af te zien of het bedrag te matigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ( [buitenland] ), eiser

(gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.I. Arts).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder van eiser een bedrag van € 7.538,78 (netto) teruggevorderd.
Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021 via een videoverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser werkte tot 15 augustus 2015 bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Zuid Limburg van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
1.1.
Per 15 augustus 2015 is aan eiser op zijn verzoek eervol ontslag verleend. In het kader van zijn ontslag is aan hem op grond van het Van Werk Naar Werk-beleid [1] een loopbaanpremie toegekend ter hoogte van € 66.835,68 (bruto). Partijen hebben afgesproken dat dit bedrag in vijf jaarlijkse termijnen aan eiser zou worden uitbetaald. In oktober 2015 is de eerste termijn van € 13.367,13 (bruto) betaald.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een bedrag van € 7.538,78 (netto) van eiser teruggevorderd, omdat zijn salaris ten onrechte is doorbetaald na zijn ontslag tot november 2016. Verweerder heeft het onverschuldigd betaalde salaris verrekend met het restant van € 53.468,55 (bruto) van eisers loopbaanpremie. Het teruggevorderde bedrag heeft verweerder nader toegelicht met de salarisstrook van november 2016 en e-mails van 28 juli 2017 en 31 mei 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een advies van de adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden ministerie van Justitie en Veiligheid van 18 augustus 2020 ten grondslag gelegd.
Verweerders standpunt
3. Volgens verweerder wordt voldaan aan de voorwaarden om tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde salaris over te gaan. Eiser had redelijkerwijs kunnen weten dat hij na zijn ontslag maandelijks een bedrag van bijna drieduizend euro te veel van verweerder ontving. Verweerder ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden om af te zien van de terugvordering of om het terug te vorderen bedrag te matigen. Van een fiscaal nadeel voor eiser is niet gebleken.
Eisers standpunt
4. Volgens eiser is verweerder ten onrechte overgegaan tot het terugvorderen van zijn salaris. Eiser voert aan dat hij de doorbetaling van zijn salaris na zijn ontslag niet heeft opgemerkt vanwege persoonlijke omstandigheden. Daarnaast verwachtte eiser nog het resterende bedrag van de loopbaanpremie van verweerder te ontvangen. Gezien deze omstandigheden en mede gezien het feit dat de fouten door verweerder zijn veroorzaakt, had verweerder moeten afzien van de terugvordering dan wel de terugvordering moeten matigen. Ook stelt eiser dat hij fiscaal nadeel heeft geleden, omdat verweerder in strijd met de afspraak de loopbaanpremie niet in vijf jaarlijkse termijnen heeft betaald.
Wat zijn de regels?
5. Artikel 116a van de Ambtenarenwet (AW) vormt de grondslag voor de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging. Op grond van artikel 115, eerste lid, van de AW wordt onder 'bezoldiging' onder meer verstaan de bedragen – onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft en de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig aanspraak heeft uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking.
5.1.
De bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bezoldiging op grond van artikel 116a van de AW is van discretionaire aard zodat het gebruik ervan terughoudend moet worden getoetst. De toets is dan of de werkgever in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
5.2.
Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder bij terugvordering beleid hanteert als beschreven in de Circulaire. [2]
5.3.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), [3] dat een bestuursorgaan, op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat wat onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd is tot terugvordering van wat aan een (gewezen) ambtenaar ten onrechte is betaald, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten.
5.4.
Het is vaste rechtspraak van de Raad [4] dat het bestuursorgaan in een situatie waarin de (gewezen) ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving, in beginsel wat aan de ambtenaar onverschuldigd is betaald gedurende twee jaar, en in het geval van toedoen van de betreffende ambtenaar gedurende vijf jaar, na de dag van uitbetaling kan terugvorderen.
Het oordeel van de rechtbank
6. Tussen partijen staat vast dat aan eiser per 15 augustus 2015 op eigen verzoek ontslag is verleend en dat aan hem daarbij een loopbaanpremie ter hoogte van € 66.835,68 (bruto) is toegekend. Ook staat vast dat aan eiser na zijn ontslag tot november 2016 onverschuldigd salaris is doorbetaald.
6.1.
Uit de salarisstrook van oktober 2015 is gebleken dat het eerste deel van de loopbaanpremie, een bedrag van € 13.367,13 (bruto), aan eiser is betaald. Dit betekent dat verweerder bij de verrekening van het onverschuldigd betaalde salaris terecht is uitgegaan van het restant van de loopbaanpremie van € 53.468,55 (bruto). Het teruggevorderde bedrag heeft verweerder nader toegelicht met de salarisstrook van november 2016 en de e-mails van 28 juli 2017 en 31 mei 2018.
6.2.
Verweerder heeft erkend dat het ontslag van eiser niet goed is verwerkt in P-Direkt waardoor het heeft kunnen gebeuren dat het salaris ten onrechte is doorbetaald na eisers ontslag tot november 2016. Dit heeft verweerder pas bij een periodieke controle in het najaar van 2016 ontdekt en gecorrigeerd. Hiermee staat vast dat de fout niet door toedoen van eiser maar door een nalaten van verweerder is ontstaan. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat verweerder hiermee zijn recht op terugvordering heeft verspeeld.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank had het eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat verweerder hem over de maanden augustus 2015 tot november 2016 onverschuldigd salaris heeft betaald. Door zijn ontslag kon eiser weten dat hij geen recht meer had op salaris. Mocht er desondanks onduidelijkheid hebben bestaan over het recht op salaris of de ontslagdatum, dan had eiser contact kunnen opnemen met zijn voormalige werkgever. Dit heeft eiser niet gedaan. Dat eiser geen toegang had tot P-direkt en zijn salarisstroken niet kon controleren, is in ieder geval onvoldoende om aan te nemen dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat aan hem onverschuldigd salaris is betaald. Ook uit zijn belastingaangifte moet het eiser zijn gebleken dat hij na zij ontslag nog inkomsten had uit zijn dienstbetrekking met verweerder.
6.4.
De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van de terugvordering of om het terug te vorderen bedrag te matigen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke omstandigheden waarin eiser verkeerde, is niet gebleken dat hij in een zodanige geestestoestand verkeerde dat het hem daarom niet duidelijk was dat hem te veel salaris is betaald. Daarbij is van belang dat eiser geen verklaring van een medisch deskundige overgelegd waaruit dit blijkt.
6.5.
Verder is in aanmerking genomen dat met eiser een zeer coulante betalingsregeling is afgesproken.
6.6.
Niet is gebleken dat eiser door de handelwijze van verweerder fiscaal nadeel heeft geleden. Zoals verweerder in zijn e-mail van 28 juli 2017 heeft aangegeven zijn voor het precies vaststellen of eiser nadelige fiscale gevolgen heeft geleden meer inkomensgegevens van eiser nodig over de jaren 2015 en 2016. Niet is gebleken dat eiser deze inkomensgegevens alsnog heeft overgelegd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stelling nu eiser deze onvoldoende heeft geconcretiseerd.
6.7.
Gezien het voorgaande, en nu de onverschuldigde salarisbetalingen niet zijn ontstaan door toedoen van eiser, geldt een terugvorderingstermijn (verjaringstermijn) van twee jaar. Verweerder heeft deze termijn niet overschreden. Het teruggevorderde salaris is uitbetaald in augustus 2015 tot november 2016 en het primaire besluit dateert van
14 april 2017.
6.8.
Concluderend is verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om tot terugvordering over te gaan van het aan eiser onverschuldigd uitbetaalde salaris. De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan de rechterlijke toetsing doorstaan.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Hoofdstuk VIIbis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
2.De Circulaire Rijksbrede handelwijze bij terugvordering van 11 december 2012, kenmerk: 2012-0000730522.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:212.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2737.