In deze zaak heeft eiseres op 7 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Door de coronamaatregelen waren de loketten van verweerder enige tijd gesloten, wat leidde tot vertraging in de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld op 6 mei 2020, omdat er nog geen beslissing was genomen. Op 7 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd, maar zonder een bestuurlijke dwangsom toe te kennen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om vaststelling van de dwangsom en een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet eerder kon worden behandeld en dat er geen overmachtssituatie was die de vertraging rechtvaardigde. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een dwangsom van € 1.442 aan eiseres verschuldigd is. Tevens is het besluit van 7 juli 2020 vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van de dwangsom betreft. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 748.