ECLI:NL:RBDHA:2021:11089
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van onvoldoende middelen van bestaan en de rol van garantstellingen
In deze zaak heeft eiseres, een Marokkaanse vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat haar echtgenoot, referent, niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 september 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde via een Skype-verbinding. De staatssecretaris werd eveneens vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag om een mvv wordt getoetst aan dezelfde voorwaarden als die voor een verblijfsvergunning. De middelen van bestaan moeten duurzaam en zelfstandig zijn, en de som van het inkomen moet ten minste gelijk zijn aan het minimumloon. Eiseres voerde aan dat de jaarrekeningen van referent aantonen dat hij over voldoende inkomen beschikte en dat de garantstelling van zijn zus niet voldoende was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris een zorgvuldige en individuele beoordeling heeft gemaakt van de situatie van referent en de omstandigheden van eiseres.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat referent zelf moet voldoen aan het middelenvereiste en dat de financiële situatie van de zus van referent niet voldoende inzichtelijk is gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met eerdere jurisprudentie, zoals het arrest Bajratari, omdat het hier gaat om een meerderjarige derdelander en niet om een minderjarige Unieburger. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.