ECLI:NL:RBDHA:2021:11186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.17298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in asielzaak van gescheiden vrouw uit Myanmar met betrekking tot seksuele gerichtheid zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vrouw uit Myanmar, die samen met haar zoon en man asiel had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen, omdat de gestelde vrees voor de Myanmarese autoriteiten ongeloofwaardig werd geacht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiseres geen gronden van beroep bevatte en dat zij niet tijdig de gelegenheid heeft gekregen om dit verzuim te herstellen. Ondanks de argumenten van de gemachtigde van eiseres over technische storingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het risico voor de tijdige indiening van de beroepsgronden bij eiseres ligt.

De rechtbank heeft ook overwogen of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, maar heeft geconcludeerd dat het effectueren van het bestreden besluit niet onmiskenbaar leidt tot een dergelijke schending. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat zij bij terugkeer naar Myanmar als gescheiden vrouw zal worden verstoten, niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL20.17298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres, V-nummer: [Nummer 1], mede namens haar minderjarige kinderen
[Naam 2],
[Naam 3]en
[Naam 4]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2021 op zitting behandeld in Breda, samen met de zaken met nummers NL20.17297 en NL20.17299. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig de zoon en de man van eiseres. Als tolken zijn verschenen N.N. Lwin en S. Ahmmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geb. datum] 1982 en bezit de Myanmarese nationaliteit. Zij heeft in Nederland asiel aangevraagd tegelijkertijd met haar zoon en haar man.
2. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij te vrezen heeft voor de Myanmarese autoriteiten omdat haar zoon de homoseksuele gerichtheid heeft en omdat haar man problemen heeft gehad met de Myanmarese autoriteiten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De door eiseres gestelde vrees voor de Myanmarese autoriteiten heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het besluit op de asielaanvraag van de man van eiseres waarbij diens gestelde problemen met de Myanmarese autoriteiten ongeloofwaardig zijn geacht. Ook heeft verweerder verwezen naar het besluit op de asielaanvraag van de zoon van eiseres waarbij diens gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is geacht.
4. Eiseres voert aan dat verweerder de gestelde problemen van haar man ten onrechte als een relevant element heeft aangemerkt en dat verweerder de gestelde homoseksuele gerichtheid van haar zoon ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarnaast voert eiseres aan dat zij een procedure is gestart om van haar man te scheiden, dat zij daardoor bij terugkeer naar Myanmar zal worden gescheiden van haar kinderen en zal worden verstoten, en dat zij hierover ten onrechte niet door verweerder is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank moet uit eigen beweging beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
6. Het beroepschrift van eiseres bevat geen gronden van beroep. Daarom is aan eiseres op 23 september 2020 de gelegenheid geboden om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Eiseres heeft op 22 oktober 2020 gronden van beroep ingediend. De gronden van beroep zijn daarmee buiten de herstelverzuimtermijn ontvangen.
7. De rechtbank heeft een technisch onderzoek laten uitvoeren naar het indienen van de beroepsgronden in het onderhavige digitale dossier. Op 31 augustus 2021 is hiervan een rapport verschenen, dat door de griffier aan het digitale dossier is toegevoegd. Hieruit blijkt dat er op de laatste dag van de herstelverzuimtermijn geen relevante storingen of onderhoudsmeldingen zijn geweest bij de rechtspraak. Daarnaast blijkt dat de gemachtigde van eiseres op de laatste dag van de herstelverzuimtermijn in een andere zaak om 18:38 uur actief is geweest maar dat hij in deze zaak op die dag geen activiteiten heeft verricht.
8. Namens eiseres is niet betwist dat er op de laatste dag van de herstelverzuimtermijn geen sprake is geweest van relevante storingen of onderhoudsmeldingen bij de rechtspraak. Wel heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat hij op de laatste dag van de herstelverzuimtermijn last kreeg van een storing van zijn eigen server, en vervolgens van een netwerkstoring, waardoor hij pas na het verstrijken van de herstelverzuimtermijn de gronden van beroep kon indienen. Verder heeft hij aangevoerd dat hij erop mag vertrouwen dat zijn systemen gedurende de gehele herstelverzuimtermijn goed werken, zodat de te late ontvangst van de beroepsgronden niet aan eiseres mag worden tegengeworpen.
9. Volgens vaste jurisprudentie ligt het op de weg van de indiener om ervoor te zorgen dat de gronden van beroep tijdig worden ontvangen. Anders dan namens eiseres is aangevoerd, ligt het risico voor de werking van het daarvoor gebruikte systeem bij eiseres. Gelet hierop, en op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10. Op grond van het bepaalde in punt 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak
Bahaddar tegen Nederland(ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494) kan met de vaststelling dat het beroep niet-ontvankelijk is niet worden volstaan. Beoordeeld dient te worden of bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden nopen tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit onmiskenbaar zou leiden tot behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11. Bij uitspraak van vandaag in de zaak met nummer NL20.17297 heeft de rechtbank het beroep van de echtgenoot van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en geoordeeld dat het effectueren van het besluit waarbij diens gestelde problemen als relevant element zijn aangemerkt en ongeloofwaardig zijn geacht niet onmiskenbaar leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
12. Bij uitspraak van vandaag in de zaak met nummer NL20.17299 heeft de rechtbank het beroep van de zoon van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en geoordeeld dat het effectueren van het besluit waarbij diens gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is geacht niet onmiskenbaar leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
13. De stelling van eiseres dat zij door het inzetten van een echtscheiding bij terugkeer naar Myanmar zal worden gescheiden van haar kinderen en zal worden verstoten, acht de rechtbank een nieuw asielmotief dat in deze procedure kan worden meegenomen zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2073). De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat zij hierover ten onrechte niet is gehoord. Dat eiseres een echtscheidingsprocedure in gang heeft gezet is niet in geschil. Haar stellingen over wat zij daardoor vreest, behoeven geen nadere duiding. Eiseres heeft gewezen op een drietal bijlagen bij het beroepschrift waarin onder meer wordt ingegaan op de positie van gescheiden vrouwen in Myanmar. De rechtbank is van oordeel dat uit deze bronnen niet onmiskenbaar blijkt dat terugkeer van eiseres als gescheiden vrouw naar Myanmar leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit niet onmiskenbaar leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.