Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] , [handelend onder de naam Handelsnaam I] ,
[gedaagde sub 2], handelend onder de naam
[Handelsnaam II],
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 november 2020, met producties EP01 tot en met EP14 en bijlage I;
- de akte overlegging aanvullende proceskosten van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 14 januari 2021, met producties EP15.1 tot en met EP15.7 (en de mededeling dat deze producties in de plaats komen van de bij de dagvaarding gevoegde bijlage I);
(‘Skype for Business’) – plaatsgevonden op 19 januari 2021.
2.De feiten
dresses’. Bij deze registratie horen de volgende afbeeldingen:
– onder meer – abaya’s verkocht.
– onder meer – heeft gemeld dat met het te koop aanbieden van de onder 2.6 afgebeelde abaya op de website [internetadres] inbreuk wordt gemaakt op het aan haar toekomende modelrecht en auteursrecht op de abaya als afgebeeld onder 2.2. Zij heeft de geadresseerde gesommeerd iedere inbreuk op die rechten te staken en gestaakt te houden.
3.Het geschil
Getuige de contactgegevens op de website [internetadres] wordt de onder 2.6 afgebeelde abaya zowel door [gedaagde sub 1] als door [gedaagde sub 2] verhandeld, in hun winkels en online.
[eiseres] , nu de abaya die zij verhandelen bij de geïnformeerde gebruiker eenzelfde algemene indruk wekt (als bedoeld in artikel 10 GModVo [2] ) als het model van [eiseres] . In die abaya is immers dezelfde combinatie van kenmerkende elementen verwerkt als in de door [eiseres] als model gedeponeerde abaya. Beide abaya’s hebben een hoge tailleband ter hoogte van de borst, vijf plooien aan voor- en achterzijde, waarvan de middelste over het midden loopt en die de onderzijde doen golven, een recht afgesneden onderzijde, brede manchetten met een pof-effect en ronde knopen.
4.De beoordeling
In de zaak tegen [gedaagde sub 1]
[eiseres] de maker is van de abaya zoals afgebeeld in het modeldepot (zie 2.2), komen de vorderingen van [eiseres] , voor zover gegrond op inbreuk op auteursrecht, niet voor toewijzing in aanmerking.
in het geding gebrachte ontwerpschetsen zijn niet van een datum voorzien en hetzelfde geldt voor het in het geding gebrachte videobestand waarop de Jordanese fabrikant – die abaya’s voor [eiseres] vervaardigt – een proef van een geproduceerde abaya toont. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te betogen dat uit door haar overgelegde screenshots van haar website en sociale media-posts valt af te leiden dat zij de betreffende abaya in ieder geval in juli/augustus/oktober 2019 heeft ontworpen, volgt de voorzieningenrechter haar ook daarin niet. Zoals [gedaagde sub 2] terecht heeft opgemerkt, kan op basis van die stukken niet worden beoordeeld of de in die screenshots afgebeelde abaya, de abaya betreft zoals [eiseres] deze stelt te hebben ontworpen. Door de ook op die screenshots afgebeelde accessoires (hoofddoeken, sjaals, tassen) is niet de gehele abaya zichtbaar. Nu andere stukken die iets zouden kunnen zeggen over de ontwerpdatum ontbreken, neemt de voorzieningenrechter de datum van het modeldepot tot uitgangspunt, te weten 28 mei 2020.
[eiseres] , gegrond op inbreuk op haar modelrecht, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat ‘model 535’ ten opzichte van het door [eiseres] gedeponeerde model tot het (relevante) vormgevingserfgoed moet worden gerekend. Wat betreft het door [eiseres] vervaardigde ontwerp van de abaya waarop zij auteursrecht claimt, is dit niet anders. Van een eigen intellectuele schepping van [eiseres] is dus, naar voorshands moet worden aangenomen, geen sprake.
IE-zaken (versie van 1 april 2017) en is van oordeel dat onderhavige zaak onder de in die Indicatietarieven genoemde categorie ‘eenvoudig kort geding’ valt. Aan die categorie is een maximumtarief van € 6.000,-- voor het honorarium van de bij de zaak betrokken advocaat verbonden. Voor [gedaagde sub 1] zal het honorarium daarom (naar rato en afgerond) worden begroot op een bedrag van € 1.526,-- en voor [gedaagde sub 2] op een bedrag van € 4.474,-- [10] . Vermeerderd met het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaalde griffierecht (gezamenlijk € 304,--), dat de voorzieningenrechter door twee zal delen, komt het aan [gedaagde sub 1] toe te wijzen bedrag uit op € 1.678,-- en het aan [gedaagde sub 2] toe te wijzen bedrag op € 4.626,--.