ECLI:NL:RBDHA:2021:11308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.9350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van LHBTI-eiseres door de rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een LHBTI-vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag op 9 juni 2021 afgewezen, met de motivering dat deze kennelijk ongegrond was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank benadrukte dat het aan de staatssecretaris is om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen, en dat de rechtbank vervolgens moet toetsen of deze beoordeling zorgvuldig en goed gemotiveerd is. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de culturele aspecten van de zaak en de persoon van eiseres. Eiseres had onvoldoende inzicht gegeven in haar ervaringen en gevoelens, en haar verklaringen waren summier en oppervlakkig. De rechtbank vond dat eiseres niet had aangetoond dat zij door cultuurverschillen verkeerd was begrepen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. R.S.H.M. Hussien. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9350

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.G. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene
procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer (hierna: de rechtbank) heeft
plaatsgevonden op 5 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als
tolk is verschenen, K.A. Mensah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk
mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank het soort zaken zoals dat van eiseres
alleen terughoudend kan toetsen. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van het
asielrelaas van eiseres en de rechtbank beoordeelt vervolgens of verweerder deze beoordeling zorgvuldig en goed gemotiveerd heeft opgeschreven. De rechtbank moet bij die
beoordeling met name kijken naar wat in de dossierstukken staat vermeld.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiseres niet ten
onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt dit hierna uit.
3. Verweerder heeft in de gehoren voldoende doorgevraagd en open vragen aan
eiseres gesteld. Uit de rapporten van de gehoren blijkt dat eiseres goed in staat was te
verklaren en dat zij voldoende in de gelegenheid is gesteld om alles naar voren te brengen
wat van belang was. Uit die rapporten blijkt ook dat eiseres, als zij een vraag niet begreep,
aan de gehoormedewerker de vraag stelde ‘Wat bedoelt u?’ en dat verweerder die vraag dan
vervolgens aan eiseres uitlegde of anders formuleerde. Daarnaast blijkt uit de
besluitvorming dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de culturele
aspecten toegespitst op de zaak en de persoon van eiseres. Verweerder heeft in het
voornemen een duidelijk referentiekader van eiseres omschreven om te bepalen wat van
haar kan worden verwacht bij het vertellen van haar asielrelaas. Zo heeft verweerder
rekening gehouden met de opleiding van eiseres, met haar baan als zelfstandig ondernemer
in de hoofdstad (Kampala) van Uganda en met haar leeftijd. Verweerder heeft op basis
daarvan van eiseres mogen verwachten dat zij uitgebreider en diepgaander over haar
ervaringen en gevoelens had verklaard dan zij heeft gedaan. Verweerder heeft op goede
gronden gesteld dat eiseres daarover summier en oppervlakkig heeft verklaard.
4. Het beroep van eiseres op het rapport van Bureau Kleurkracht van 13 juni 2016
leidt niet tot een ander oordeel. Over de weging van het rapport van Bureau Kleurkracht is
recente vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] .
Daaruit volgt – kort gezegd – dat verweerder naar dat rapport moet kijken maar dat het op
de weg van de asielzoeker ligt om goed te duiden wat de asielzoeker vanwege een
cultuurverschil niet heeft kunnen verklaren of welke verklaring om welke reden anders moet
worden geduid. Dit heeft eiseres in haar gronden van beroep onvoldoende gedaan. Eiseres
heeft alleen in zijn algemeenheid verwezen naar enkele passages uit het rapport en dat is
niet voldoende. Eiseres heeft namelijk met de verwijzing naar enkele zinnen uit dat rapport
onvoldoende nader inzichtelijk gemaakt dat zij vanwege een cultuurverschil verkeerd zou
zijn begrepen of geduid. Op de zitting heeft de rechtbank eiseres en haar gemachtigde
daarom gevraagd om concreet te duiden wat eiseres in het licht van het rapport anders zou
hebben verklaard. Dit hebben eiseres en haar gemachtigde ook op zitting onvoldoende
kunnen duiden. Ook het rapport van LGBT Asylum Support dat eiseres op 4 juli 2021 heeft
ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. Dat rapport geeft slechts een andere duiding van
de verklaringen van eiseres maar dat is niet voldoende.
5. Verder heeft de rechtbank eiseres op de zitting nader uitgelegd waarom verweerder
haar asielrelaas ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Verweerder heeft eiseres kunnen
tegenwerpen dat zij summier heeft verklaard over [vriendin] en de gevoelens die zij voor haar
zou hebben gehad. Eiseres heeft verklaard dat zij al veel eerder bevriend was met [vriendin]
voordat zij gevoelens voor haar kreeg. Die gevoelens kunnen veranderen maar dan mag
verweerder wel van eiseres verwachten dat zij meer kan verklaren over de momenten
waarop haar gevoelens voor [vriendin] begonnen te ontluiken. Verder heeft verweerder kunnen
betrekken dat eiseres met haar verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven over de
manier waarop haar gevoelens voor vrouwen zich na haar veertiende verder hebben
ontwikkeld. Zij heeft namelijk alleen verklaard dat zij in de war was en dat zij doorging met
bidden in de hoop dat de lesbische gevoelens zouden verdwijnen. Het is aan eiseres om het
bewustwordings- en ontdekkingsproces van haar gestelde gevoelens voor vrouwen
aannemelijk te maken met haar verklaringen en daarin is eiseres niet geslaagd. Bovendien
heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres onvoldoende concreet en summier heeft
verklaard over haar gestelde relatie met [ex-vriendin] . Nu eiseres heeft verklaard achttien jaar een
relatie te hebben gehad met [ex-vriendin] , mag verweerder van haar verwachten dat zij meer kan
verklaren over [ex-vriendin] en over de relatie die zij met haar heeft gehad. Tot slot heeft
verweerder de problemen die eiseres stelt te hebben gekregen als gevolg van haar lesbische
geaardheid ongeloofwaardig kunnen achten. Dit standpunt heeft verweerder voldoende
gemotiveerd ingenomen in het bestreden besluit.
6. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling
bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. A.K. Mireku,
rechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier.

Mr. A.K. MirekuR.S.H.M. Hussien

Rechter
Griffier

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten