ECLI:NL:RBDHA:2021:11362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.14365 en NL21.14368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van broer en zus en de ingangsdatum van verleende vergunningen

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van twee eisers, een broer en zus, die op 9 december 2015 hun eerste asielaanvraag hebben ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen en de afwijzing is onherroepelijk geworden door een uitspraak van de hoogste bestuursrechter op 23 oktober 2017. Na de afwijzing hebben eisers een beroep gedaan op de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wat leidde tot een herhaalde asielaanvraag. Deze herhaalde aanvraag is door de staatssecretaris ingewilligd, en eisers hebben een asielvergunning gekregen met ingang van 15 juli 2021, de datum van hun herhaalde aanvraag.

Eisers zijn het echter niet eens met de ingangsdatum van de verleende vergunningen. Zij stellen dat de vergunningen per 9 december 2015 verleend hadden moeten worden, de datum van hun eerste aanvraag, of in ieder geval per 4 april 2018, het moment waarop zij een beroep deden op de discretionaire bevoegdheid. De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2021 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de vergunningen terecht heeft verleend met ingang van 15 juli 2021, omdat de herhaalde asielaanvraag is ingediend na de afwijzing van de eerste aanvraag. De rechtbank geeft geen oordeel over het subsidiaire betoog van eisers, dat betrekking heeft op de discretionaire bevoegdheid, omdat dit in een andere beroepszaak aan de orde is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14365 en NL21.14368

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluiten van 11 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers zijn broer en zus. Zij hebben op 9 december 2015 hun eerste asielaanvraag ingediend (met hun vader en broer). Die aanvraag is destijds afgewezen en door een uitspraak van de hoogste bestuursrechter onherroepelijk geworden. [1] Zij hebben daarna een beroep gedaan op de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat heeft uiteindelijk geleid tot een beroepsprocedure bij deze rechtbank [2] . De rechtbank heeft in die procedure het onderzoek ter zitting geschorst en met partijen afgesproken dat zij onderling in overleg zouden gaan over de mogelijkheden voor eisers om hun situatie zo goed mogelijk te laten beoordelen. Naar aanleiding van dat overleg hebben eisers een herhaalde asielaanvraag ingediend die verweerder uiteindelijk heeft ingewilligd. Aan eisers is een asielvergunning verleend met ingang van 15 juli 2021 – de datum van hun herhaalde asielaanvraag.
Wat vinden eisers in beroep?
2. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat de ingangsdatum van de verleende vergunningen verkeerd is. De vergunningen zouden volgens hen namelijk per ingang van 9 december 2015 – de datum van hun eerste asielaanvraag – verleend moeten worden. Subsidiair betogen zij dat de vergunningen verleend zouden moeten worden per ingang van 4 april 2018 – het moment dat zij een beroep deden op de discretionaire bevoegdheid van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de asielvergunning die eisers hebben gekregen naar aanleiding van hun herhaalde asielaanvraag.
De afwijzing van eisers eerste asielaanvraag is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 oktober 2017. Dat betekent dat verweerder de eerste asielaanvraag van eisers destijds terecht heeft afgewezen. De herhaalde asielaanvragen van eisers zijn ingewilligd vanwege nieuwe omstandigheden die door eisers bij hun herhaalde asielaanvraag naar voren zijn gebracht. Gelet op het voorgaande, en nu bij een herhaalde asielaanvraag onverkort het uitgangspunt geldt dat de vergunning bij inwilliging wordt verleend met ingang van de datum waarop de opvolgende aanvraag is ontvangen, heeft verweerder de vergunningen in zoverre terecht met ingang van 15 juli 2021 verleend.
3.2
De rechtbank overweegt verder dat het in deze beroepszaak geen oordeel zal geven over het subsidiaire betoog van eisers. Het subsidiaire betoog ziet namelijk op het beroep dat eisers hebben gedaan op de discretionaire bevoegdheid van eisers. Dat ligt ter beoordeling voor in de andere beroepszaak van eisers met zaaknummer AWB 19/9927.
Wat is de conclusie?
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2860.
2.Zaaknummer AWB 19/9927.