ECLI:NL:RBDHA:2021:11446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 20/6738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling met zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser had zich ziek gemeld op 31 december 2018 en ontving een ZW-uitkering die per 31 januari 2020 werd beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige b&b de mogelijkheden van eiser om te werken hebben beoordeeld. De rechtbank onderschrijft de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeert dat eiser in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Eiser voerde aan dat zijn ZW-uitkering ten onrechte was beëindigd vanwege lichamelijke en psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze rapportages te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, alsook het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van Kuijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 31 januari 2020 beëindigd.
Bij besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat beide partijen desgevraagd hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam als algemeen medewerker bij [B.V.] B.V. voor 38 uur per week. Op 31 december 2018 heeft hij zich ziek gemeld wegens hart- en benauwdheidsklachten. Op 1 februari 2019 is eiser ziek uit dienst getreden. Vervolgens is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft verweerder bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per
31 januari 2020 beëindigd, omdat eiser op 30 december 2019 in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt dat eiser vanaf 31 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering gehandhaafd. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 20 juli 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van
25 augustus 2020. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de mogelijkheden van eiser om te werken juist vastgesteld. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is eiser in staat om de voorbeeldfuncties uit te oefenen en kan hij daarmee € 11,89 bruto per uur verdienen. Dit is meer dan het uurloon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is dan ook 0% arbeidsongeschikt, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
3. In beroep voert eiser – kort en zakelijk weergegeven – aan dat zijn ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd, omdat hij als gevolg van al zijn lichamelijke en psychische klachten niet kan werken. Volgens eiser is de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
30 oktober 2019 onjuist, omdat bij het opstellen hiervan onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. In de FML is ten onrechte geen beperking opgenomen wat betreft het vasthouden en verdelen van aandacht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de door eiser gebruikte medicijnen invloed hebben op zijn reactie- en concentratievermogen. Verder is de opmerking van de verzekeringsarts b&b dat een subjectieve beleving van de klachten onvoldoende is om tot arbeidsongeschiktheid te komen te kort door de bocht en onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor eiser, aangezien hij de Nederlandse taal nauwelijks beheerst. Het bevreemdt eiser dat de functie ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ eerst wordt verworpen en daarna weer, weliswaar met een ander functienummer, wordt opgenomen door de arbeidsdeskundige b&b. Voorts mag het volgens eiser niet onopgemerkt blijven dat de arbeidsdeskundige b&b een drietal functies ongeschikt heeft geacht omdat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en hij vervolgens functies heeft geselecteerd waarvoor een vergelijkbare beheersing van de Nederlandse taal noodzakelijk is. Verder kan eiser de functies ‘Productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie’, ‘Medewerker tuinbouw’ en ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ ook niet verrichten vanwege zijn fysieke en psychische beperkingen. Volgens eiser is door beide arbeidsdeskundigen onvoldoende gemotiveerd waarom bovengenoemde functies geschikt zijn voor eiser en is het bestreden besluit dan ook in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
5.2
Op grond van artikel 19ab, eerste lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Op grond van artikel 19ab, derde lid, van de ZW wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
De medische beoordeling
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts eiser tijdens het spreekuur op 28 oktober 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts een dossierstudie verricht. Van voornoemde onderzoeksactiviteiten is een rapport opgemaakt op 30 oktober 2019. In dit rapport heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor het verrichten van zijn laatst verrichte arbeid. Volgens de primaire verzekeringsarts is bij eiser sprake van verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De benutbare mogelijkheden heeft de primaire verzekeringsarts vastgelegd in een FML van 30 oktober 2019.
7.2
Aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren heeft de verzekeringsarts b&b de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. Dit heeft de verzekeringsarts b&b gedaan door middel van een dossierstudie en het bestuderen van de in de bezwaarfase ingediende medische stukken. De bevindingen naar aanleiding van het eigen onderzoek en de verkregen informatie van de behandelend huisarts heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in een rapportage van 20 juli 2020. In deze rapportage concludeert hij dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primaire verzekeringsarts rekening gehouden met de beperkingen zoals die konden worden geobjectiveerd en geeft de rapportage blijk van een zorgvuldige weging van de onderzoeksbevindingen. Tijdens het lichamelijk onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts geen afwijkingen of functiebeperkingen gevonden en de primaire verzekeringsarts heeft verder rekening gehouden met de psychische klachten door passende beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen. De subjectieve beleving van eiser ten aanzien van zijn beperkingen alleen is niet voldoende voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid en een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ is niet aan de orde, aldus de verzekeringsarts b&b. Ten slotte blijkt uit de aangeleverde medische informatie geen andere of ernstigere stoornis dan waarvan de primaire verzekeringsarts is uitgegaan. De verrichte ECG’s laten geen afwijkend beeld zien. Opmerkelijk is wel dat in het huisartsenjournaal geen bijzonderheden vermeld staan rondom de ziekmeldingsdatum. Op 19 februari 2019 wordt melding gemaakt van duizeligheidsklachten, welke kennelijk al een paar jaar bestaan en de laatste drie maanden zijn verergerd. Eiser heeft dus kunnen werken met klachten en voor zijn subjectieve klachten is geen oorzaak gevonden.
7.3
Naar aanleiding van de in het beroepschrift naar voren gebrachte gronden heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullende reactie ingediend. In deze reactie van 26 november 2020 concludeert de verzekeringsarts b&b dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om zijn oordeel te wijzigen. Om de door eiser ervaren cognitieve belemmeringen te mogen vertalen in beperkingen dient sprake te zijn van een verklarende en ernstige diagnose. Daar is in dit geval geen sprake van. Verder mogen, op basis van de definities in het handboek Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), op deze beoordelingspunten geen beperkingen opgenomen worden als een normaal gesprek mogelijk is. Wat betreft de medicatie merkt de verzekeringsarts b&b op dat geen van de door de huisarts genoemde medicijnen het reactievermogen negatief kan beïnvloeden. Ten tijde van de Eerstejaars ZW-beoordeling gebruikte eiser geen Oxazepam respectievelijk was dit medicijn niet voorgeschreven. De op de medicatielijst genoemde Buspiron heeft weinig negatieve invloed op het reactievermogen en werd tot 20 juni 2020 in een halve dosering door eiser gebruikt. Er is dan ook geen reden om een additionele beperking op te nemen wat betreft verhoogd persoonlijk risico, aldus de verzekeringsarts b&b. Vanwege zijn cardiologische voorgeschiedenis is het invoelbaar en begrijpelijk dat eiser psychische klachten heeft en lijdt aan existentiële angst, echter dit resulteert niet in additionele, medisch objectiveerbare, beperkingen. Daarnaast dateren de in beroep naar voren gebrachte rug- en enkelklachten uit 2012 en is er geen ernstige diagnose gesteld. Ten slotte merkt de verzekeringsarts b&b op dat de medische problematiek en klachten van eiser al ruim vóór aanvang van het dienstverband bestonden en dat onduidelijk is wat feitelijk gewijzigd is in zijn medische situatie. De ZW-uitkering van eiser wordt niet beëindigd omdat eiser hersteld of gezond is, de uitkering wordt gestopt op basis van de theoretische verdiencapaciteit.
8.1
De rechtbank ziet, gezien voorgaande onderzoeksbevindingen, in het door eiser in beroep aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiser. Uit de hiervoor genoemde medische rapportages blijkt immers dat aan alle klachten van eiser aandacht is besteed en dat alle beschikbare medische informatie, waaronder het tijdens de bezwaarfase overgelegde huisartsenjournaal en de door de huisarts overgelegde brieven van de Turkse cardioloog, is meegewogen. Verder heeft de primaire verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in deze zaak zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
8.2
Beide verzekeringsartsen achten aannemelijk dat eiser klachten heeft, maar zijn van oordeel dat daarmee in de FML op de onderdelen persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, met een urenbeperking van 8 uur per dag en 40 uur per week en een uitsluiting van onregelmatige werktijden in voldoende mate is rekening gehouden. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep aanvoert geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgelegd in de FML van 30 oktober 2019. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn aanvullende rapportage van 26 november 2020 toegelicht waarom geen beperkingen zijn aangenomen wat betreft het vasthouden en verdelen van aandacht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b in deze rapportage toegelicht dat de medicatie die eiser volgens de behandelend huisarts voorgeschreven heeft gekregen en gebruikt geen negatieve invloed hebben op het reactie- en concentratievermogen van eiser. Uit het in bezwaar overlegde huisartsenjournaal blijkt dat eiser ten tijde in geding geen Oxazepam (meer) gebruikte en Buspiron, dat een weinig negatieve invloed op het reactievermogen heeft, werd toen door eiser in een halve dosering gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat op basis van de door eiser ten tijde van de Eerstejaars ZW-beoordeling gebruikte medicatie geen additionele beperking wat betreft verhoogd persoonlijk risico opgenomen hoeft te worden, niet te volgen.
Het is de verzekeringsarts die gespecialiseerd is in het vertalen van medisch objectiveerbare klachten naar beperkingen in de FML. Aan de eigen beleving van klachten van eiser kan in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van zijn fysieke belastbaarheid op de datum in geding. Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
De arbeidskundige beoordeling
9.1
Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.
9.2
De primaire arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 17 december 2019 de volgende functies geschikt geacht voor eiser: ‘Productiemedewerker industrie’ (SBC-code 111180), ‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ (SBC-code 111172) en ‘Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)’ (SBC-code 111010). Verder heeft de primaire arbeidsdeskundige de functies ‘Productiemedewerker papier, karton, drukkerij’ (SBC-code 111174) en ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ (SBC-code 111175) als restfuncties geduid.
9.3
In zijn rapportage van 25 augustus 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige functies heroverwogen. Volgens de arbeidsdeskundige b&b dienen de functies ‘Productiemedewerker industrie’ (SBC-code 111180), ‘Productiemedewerker papier, karton, drukkerij’ (SBC-code 111174) en ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ (SBC-code 111175) te vervallen, omdat eiser onvoldoende Nederlands kan lezen. Omdat na heroverweging te weinig functies overblijven heeft de arbeidsdeskundige b&b het CBBS opnieuw geraadpleegd. Volgens de arbeidsdeskundige leverde dit geschikte alternatieven op, gelijksoortig aan de functies die de primaire arbeidsdeskundige heeft geduid. Het betreft de functies ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ (SBC-code 111175), ‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ (SBC-code 111172) en ‘Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)’ (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige, aangezien eiser per
30 december 2019 meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen, ondanks het vervallen van een paar van de geduide functies.
9.4
Naar aanleiding van de in het beroepschrift naar voren gebrachte gronden heeft de arbeidsdeskundige b&b een aanvullende reactie ingediend. In deze reactie van 17 december 2020 licht de arbeidsdeskundige b&b toe dat er binnen een SBC-code diverse functies met verschillende functienummers zijn. Deze functienummers zijn verschillend wat betreft het belastingniveau en de gevraagde opleiding, ervaring en beheersing van de Nederlandse taal. Daardoor is het mogelijk dat de ene functie binnen de SBC-code om een bepaalde reden vervalt en een andere functie binnen dezelfde SBC-code wel geschikt wordt geacht. Desondanks heeft de arbeidsdeskundige b&b besloten de functie ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ (SBC-code 111175) te laten vervallen, omdat voor deze functie enkele jaren VMBO wordt gevraagd, waardoor eiser niet voldoet aan de opleidingseis. Ter vervanging van deze functie heeft de arbeidsdeskundige b&b een nieuwe functie geduid, namelijk de functie ‘Medewerker intern transport’ (SBC-code 111220). Met betrekking tot de functie ‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ (SBC-code 111172) merkt de arbeidsdeskundige op dat deze functie wat betreft de vereiste beheersing van de Nederlandse taal niet boven het basisonderwijsniveau uitkomt, omdat er geen opleidingseis is en slechts elementaire kennis van het Nederlands noodzakelijk is in verband met eenvoudige instructies en communicatie. Dit zorgt niet voor een overschrijding, nu de instructies ook mondeling overgebracht kunnen worden. Wat betreft de klachten van prikkelbaarheid, geïrriteerdheid en vergeetachtigheid heeft de verzekeringsarts b&b geen beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor geen sprake is van overschrijdingen. Hoewel eiser beperkt is wat betreft samenwerken, is op dit punt ook geen sprake van een overschrijding. Voor deze functie bestaat het samenwerken uit het kort overleggen respectievelijk afstemmen ten bate van het rouleren. Er is geen sprake van samenwerking als bedoeld in het CBBS, namelijk het met meerdere personen gezamenlijk een taak uitvoeren. Met betrekking tot de functie ‘Medewerker tuinbouw’ (SBC-code 111010) merkt de arbeidsdeskundige b&b op dat voor deze functie geen tot enkele jaren basisonderwijs is vereist. Eiser voldoet hieraan. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is ook geen sprake van een overschrijding wat betreft het handelingstempo dan wel de tijdsdruk. Er is geen sprake van werk waarin minstens eenmaal per week strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen gevraagd worden. Voorts licht de arbeidsdeskundige toe dat de afwijzing van de eerder geduide functies niet is geschied vanwege het vereiste niveau van beheersing van de Nederlandse taal, echter vanwege het vereiste om ook Nederlands te kunnen lezen en/of schrijven. Ten slotte concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat eiser met de (deels) nieuw geduide functies, ondanks dat in minstens één van de deze functies minder uren per week gewerkt kan worden dan het voor eiser gebruikelijke aantal uren, nog altijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
10.1
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b de functie ‘Productiemedewerker machinaal inpakken’ (SBC-code 111175) in de rapportage van
17 december 2020 heeft laten vervallen en heeft vervangen door een andere functie. Gelet hierop behoeven de door eiser met betrekking tot eerstgenoemde functie naar voren gebrachte beroepsgronden geen bespreking. Dat de arbeidsdeskundige b&b een functie die deel uitmaakt van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in de beroepsfase heeft moeten laten vervallen en heeft moet vervangen door een nieuwe functie leidt de rechtbank echter wel tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt gebrekkig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien eiser hierdoor niet is benadeeld en het vervangen van de vervallen functie door een andere functie geen gevolgen heeft voor de inhoud van het bestreden besluit.
10.2
Met betrekking tot de beroepsgrond dat eiser de geduide functies niet kan verrichten, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst oordeelt de rechtbank als volgt. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapportage van 25 augustus 2020 en/of 17 december 2020 uitgebreid toegelicht dat de functies ‘‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ (SBC-code 111172) en ‘Medewerker tuinbouw’ (SBC-code 111010) geschikt zijn, nu eisers gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal voldoende is om aan het opleidingsvereiste van beide functies te voldoen. Voorts heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 17 december 2020 toegelicht dat drie van de primair geduide functies niet zijn vervallen vanwege het vereiste niveau van beheersing van de Nederlandse taal, echter vanwege het vereiste om ook Nederlands te kunnen lezen en/of schrijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de arbeidsdeskundige niet te volgen op bovenstaande punten. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de ‘Arbeidsmogelijkhedenlijst AO-criterium’ blijkt dat het kunnen lezen en/of schrijven van de Nederlandse taal geen vereiste is voor de laatst geduide functies.
10.3
Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij de functie ‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ (SBC-code 111172) niet kan verrichten, omdat hij als gevolg van zijn klachten prikkelbaar, snel geïrriteerd en vergeetachtig is, omdat in deze functie samengewerkt moet worden en omdat hij last heeft van bijwerkingen en concentratieproblemen als gevolg van zijn medicatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser op dit punt te volgen. Wat betreft de aangevoerde bijwerkingen en concentratieproblemen verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 8.2 is opgenomen met betrekking tot eisers medicijnen. Voorts merkt de rechtbank op dat zij, gelet op hetgeen onder 8.2 is opgenomen, uitgaat van de juistheid van de FML van 30 oktober 2019. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de arbeidsdeskundige b&b dat de verzekeringsarts b&b geen beperkingen heeft opgenomen als gevolg van de door eiser gestelde prikkelbaarheid, geïrriteerdheid en vergeetachtigheid en dat derhalve geen sprake is van een overschrijding op deze punten. Wat betreft het samenwerken ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitleg van de arbeidsdeskundige dat ook op dit punt geen sprake is van een overschrijding, omdat het samenwerken voor de functie ‘Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie’ enkel bestaat uit het kort overleggen respectievelijk afstemmen ten bate van het rouleren en niet uit het met meerdere mensen gezamenlijk een taak uitvoeren, zoals het CBBS samenwerken definieert, niet te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het ‘Resultaat functiebeoordeling’ blijkt dat voor deze functie samengewerkt wordt, echter met een eigen afgebakende deeltaak. Dit is in overeenstemming met de FML van 30 oktober 2019. De beroepsgrond dat de functie ‘Medewerker tuinbouw’ (SBC-code 111010) niet geschikt is omdat alle werkzaamheden binnen de gestelde tijd klaar moeten zien, slaagt evenmin. De rechtbank acht de uitleg van de arbeidsdeskundige b&b dat voor deze functie een hoog handelingstempo niet kenmerkend is en dat geen sprake is van een overschrijding, omdat de functie geen werk betreft waarin minstens eenmaal per week strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen gevraagd worden, plausibel.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht en voldoende gemotiveerd met ingang van 31 januari 2020 de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd, nu eiser vanaf 30 december 2019 in staat is meer dan 65% van het maanmaninkomen te verdienen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Gelet op het in 10.1 geconstateerde gebrek bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
14. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1347.