ECLI:NL:RBDHA:2021:11449
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling hoogte bestuurlijke dwangsom in asielzaak met vernietiging dwangsombesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een asielzoekster, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 10 augustus 2019 een asielaanvraag ingediend, waarop de staatssecretaris op 21 juli 2020 positief heeft beslist. Tegelijkertijd werd aan eiseres een dwangsom van € 207,- toegekend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit dwangsombesluit, omdat zij van mening was dat de hoogte van de dwangsom niet correct was vastgesteld.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateerde dat de beslistermijn voor de asielaanvraag op 10 februari 2020 was verstreken en dat eiseres de staatssecretaris op 25 februari 2020 in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris, vanwege overmacht, geen dwangsom verschuldigd was voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, maar dat er, afgezien van deze periode, meer dan 42 dagen waren verstreken voordat er een besluit was genomen. Hierdoor was de staatssecretaris het maximale bedrag van € 1.442,- verschuldigd aan eiseres, in plaats van de eerder vastgestelde € 207,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het dwangsombesluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 374,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen zes weken na bekendmaking.