ECLI:NL:RBDHA:2021:11449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.14689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling hoogte bestuurlijke dwangsom in asielzaak met vernietiging dwangsombesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een asielzoekster, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 10 augustus 2019 een asielaanvraag ingediend, waarop de staatssecretaris op 21 juli 2020 positief heeft beslist. Tegelijkertijd werd aan eiseres een dwangsom van € 207,- toegekend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit dwangsombesluit, omdat zij van mening was dat de hoogte van de dwangsom niet correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateerde dat de beslistermijn voor de asielaanvraag op 10 februari 2020 was verstreken en dat eiseres de staatssecretaris op 25 februari 2020 in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris, vanwege overmacht, geen dwangsom verschuldigd was voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, maar dat er, afgezien van deze periode, meer dan 42 dagen waren verstreken voordat er een besluit was genomen. Hierdoor was de staatssecretaris het maximale bedrag van € 1.442,- verschuldigd aan eiseres, in plaats van de eerder vastgestelde € 207,-.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het dwangsombesluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 374,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Daarnaast heeft verweerder bij separaat besluit van 21 juli 2020 (het dwangsombesluit) aan eiseres een dwangsom toegekend van € 207,-.
Eiseres heeft beroep ingesteld, dat blijkens de gronden met name is gericht tegen het dwangsombesluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de hoogte van de door verweerder vastgestelde bestuurlijke dwangsom in het dwangsombesluit waarin verweerder heeft vastgesteld dat hij een dwangsom van € 207,- aan eiseres verschuldigd is.
2. Eiseres heeft op 10 augustus 2019 haar asielaanvraag ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 10 februari 2020 is verstreken en dat eiseres verweerder bij brief van 25 februari 2020 heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is. Op 11 maart 2020 is de termijn van twee weken voor verweerder om alsnog te beslissen op de aanvraag van eiseres eveneens verstreken.
3. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4. Ter beoordeling van de juistheid van de hoogte van deze dwangsom is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949, heeft geoordeeld dat overmacht niet alleen de termijn voor het nemen van een besluit maar ook de dwangsomtermijn zelfstandig heeft opgeschort in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. Verweerder is daarom van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd, aangezien hij vanwege overmacht in die periode niet in staat was te beslissen op de aanvraag van eiseres. Dit laat echter onverlet dat de ingebrekestelling dateert van 25 februari 2020 en dat – afgezien van de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 – meer dan 42 dagen zijn verstreken tot verweerder op 21 juli 2020 een besluit op de asielaanvraag van eiseres heeft genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd. Dat betekent dat in het dwangsombesluit ten onrechte is vastgesteld dat verweerder aan eiseres een bedrag van € 207,- verschuldigd is.
6. Voor zover eiseres betoogt dat zij recht heeft op een gerechtelijke dwangsom, gaat de rechtbank ervan uit dat dit een kennelijke verschrijving is. Eiseres heeft namelijk geen beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar asielaanvraag. Om die reden ligt er geen uitspraak, waarbij verweerder is opgedragen om alsnog een besluit te nemen op straffe van een rechterlijke dwangsom. Verweerder is aan eiseres dan ook geen rechterlijke dwangsom verschuldigd.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank zal het dwangsombesluit vernietigen wegens strijd met artikel 4:17 van de Awb.
8. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiseres een dwangsom verschuldigd is van € 1.442,-.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 374,- (1 punt x factor 0,5 x € 748,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking
heeft op de hoogte van de door verweerder verschuldigde bestuurlijke dwangsom.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het dwangsombesluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verschuldigd is van € 1.442,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde dwangsombesluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.