ECLI:NL:RBDHA:2021:11451
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvraag uitstel van vertrek en het recht op horen in bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris op 11 augustus 2020 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 4 december 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 augustus 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser in beroep enkel aanvoerde dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat het horen in bezwaar kon worden overgeslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, die stelt dat de staatssecretaris in principe mag uitgaan van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. De rechtbank merkte op dat de eiser in zijn bezwaar geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies.
De rechtbank concludeerde dat de stellingen van de eiser, die pas tijdens de zitting naar voren waren gebracht, niet tot een ander oordeel konden leiden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Biermann. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.