ECLI:NL:RBDHA:2021:11451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20_9034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag uitstel van vertrek en het recht op horen in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris op 11 augustus 2020 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 4 december 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 augustus 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser in beroep enkel aanvoerde dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat het horen in bezwaar kon worden overgeslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, die stelt dat de staatssecretaris in principe mag uitgaan van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. De rechtbank merkte op dat de eiser in zijn bezwaar geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies.

De rechtbank concludeerde dat de stellingen van de eiser, die pas tijdens de zitting naar voren waren gebracht, niet tot een ander oordeel konden leiden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Biermann. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9034

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

ProcesverloopBij besluit van 11 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.

Bij besluit van 4 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser voert in beroep enkel aan dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat daarom van het horen in bezwaar kon worden afgezien. Verweerder mag, gelet op vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] , in principe uitgaan van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies uitgaan. De rechtbank stelt vast dat door eiser in bezwaar geen concreet aanknopingspunt is aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht als kennelijk ongegrond kunnen aanmerken en om die reden van het horen in bezwaar kunnen afzien. De stelling van eiser ter zitting dat er ook andere medische klachten spelen, dat deze door zijn financiële situatie niet onderbouwd konden worden en het BMA hem daarom had moeten onderzoeken, is pas in beroep voor het eerst naar voren gebracht en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
3. Het beroep is daarom ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier, op 5 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie hiertoe bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2017:3290.