In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Filipijnse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, gebaseerd op haar verblijfsrecht in Nederland, omdat zij bij haar Nederlandse zoon wilde verblijven. De staatssecretaris heeft deze aanvraag echter afgewezen, met als reden dat de eiseres een verblijfsrecht in Frankrijk heeft en dat haar zoon niet gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan haar geen verblijfsrecht wordt toegekend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat haar verblijfsrecht in Frankrijk is beëindigd. De eiseres had een carte de sejour pluriannuelle, geldig tot 29 oktober 2023, en de Franse autoriteiten bevestigden dat er geen verzoek tot intrekking van deze vergunning was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiseres was om aan te tonen dat haar verblijfsrecht in Frankrijk was vervallen, wat zij niet heeft gedaan. Bovendien werd de stelling van de eiseres dat zij niet in staat was om afstand te doen van haar verblijfsvergunning in Frankrijk, niet gevolgd.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen en dat de eiseres niet binnen de reikwijdte van het beleid en het arrest Chavez-Vilchez viel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.