ECLI:NL:RBDHA:2021:11625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21_2664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woning en bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de vergunninghoudster in strijd met het bestemmingsplan een woning en bijgebouw wilde bouwen op een perceel in Wassenaar. Het primaire besluit, waarbij de vergunning werd verleend, dateert van 19 augustus 2020. Eiser voerde aan dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet voldeden aan de planregels en dat de afstand van de woning tot de erfgrens niet in overeenstemming was met de vereisten van het bestemmingsplan "Villawijken 2010". De rechtbank oordeelde dat de goot- en bouwhoogte niet waren begrensd door het bestemmingsplan, omdat er op de verbeelding geen maximale hoogtes waren aangegeven. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet in strijd was met de planregels. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de afstand van de woning tot de erfgrens niet voldeed aan de eisen, maar dat verweerder in redelijkheid van het bestemmingsplan had kunnen afwijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S.A.N. Geerling)
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A. Dijkstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en een bijgebouw op het perceel [perceel] [huisnummer] te [plaats] .
Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is verschenen.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster heeft op 16 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd om een woning en een bijgebouw te bouwen op het perceel [perceel] [huisnummer] te [plaats] .
2. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het bouwplan van vergunninghoudster is volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan “Villawijken 2010”. De afstand van de linkerkant van de woning tot de erfgrens bedraagt 5,6 meter en dit is in strijd met artikel 17, tweede lid, onder 5, van de planregels waarin een minimale afstand van 6 meter is voorgeschreven. Verweerder heeft het deel van de woning dat deze afstand overschrijdt aangemerkt als uitbouw en de kruimelgevallenregeling van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast. Verder wordt voor de situering van de garage niet voldaan aan de planregels. Verweerder heeft ook hiervoor de kruimelgevallenregeling toegepast en zich daarbij gebaseerd op de Beleidsregels Kruimelgevallen Wassenaar 2015 (Beleidsregels Kruimelgevallen).
3. Eiser betoogt dat verweerder niet heeft onderkend dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet voldoen de planregels van het bestemmingsplan. Hij voert aan dat op grond van artikel 17, tweede lid, sub 5, van de planregels de goot- en bouwhoogte van een nieuwbouwwoning niet meer mag bedragen dan de maatvoering die op de verbeelding is aangegeven. Op de verbeelding zijn voor het betreffende perceel echter geen maten opgenomen, zodat alleen daarom al de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend. Verder stelt eiser dat verweerder niet gebruik had mogen maken van de kruimelgevallenregeling om de overschrijding van de woning aan de linkerkant mogelijk te maken. Eiser voert hiertoe aan dat het mogelijk was om de hele woning binnen het bouwvlak te bouwen, zodat het niet nodig was om van het bestemmingsplan af te wijken.
Tot slot heeft verweerder volgens eiser ten onrechte ingestemd met overschrijding van de afstand van de garage tot de zijdelingse perceelsgrens en de toegestane nokhoogte van de garage gelet op de schaduwwerking op zijn perceel en de belemmering van zijn uitzicht.
4. Het perceel [perceel] [huisnummer] heeft op grond van het bestemmingsplan “Villawijken 2010” de bestemmingen "Wonen -1" en “Tuin” en de aanduiding “specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw”. Op grond van artikel 17, tweede lid, onder 5, van het bestemmingsplan mag op dit perceel één woning worden gebouwd. De oppervlakte, goot- en bouwhoogte van een nieuwbouwwoning mag niet meer bedragen dan de maatvoering die op de verbeelding is aangegeven. De afstand tot de zijdelingse terreinscheiding bedraagt tenminste 6 meter. Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder 9, van de planregels moet een bijgebouw op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding worden gebouwd en 2 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw. De hoogte van het bijgebouw mag 5 meter bedragen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet in strijd is met artikel 17, tweede lid, sub 5, van de planregels. De rechtbank overweegt daartoe dat op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan aan het perceel geen maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is toegekend. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is gelet hierop de goot- en bouwhoogte op het perceel niet begrensd. [1] Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de goot- en de bouwhoogte van de woning niet hoger is dan door het bestemmingsplan wordt toegestaan.
4.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat de afstand van de linkerkant van de woning tot het perceel van eiser minder dan 6 meter bedraagt en daarom niet in overeenstemming is met artikel 17, tweede lid, onder 5, van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken. Dat de woning volgens eiser op een andere manier kan worden gebouwd waarbij niet van het bestemmingsplan hoeft te worden afgeweken, biedt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. De taak van verweerder is om te onderzoeken of het ingediende bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en niet of een ander bouwplan tot de mogelijkheden behoort.
4.3.
Ten aanzien van de garage stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit staat dat de hoogte is verlaagd tot 4,78 meter, zodat geen sprake is van overschrijding van de op grond van artikel 17, tweede lid, onder 9 van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 5 meter. Ten aanzien van de situering van de garage overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid met toepassing van artikel 3.1 van de Beleidsregels Kruimelgevallen de garage mogelijk heeft kunnen maken. De rechtbank ziet niet in dat dit tot onevenredige schaduwwerking en beperking van het zicht zal leiden. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de percelen gelegen zijn in een bosrijke omgeving, zodat van een aanzienlijke toename van schaduwwerking of vermindering van uitzicht door de garage geen sprake zal zijn.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2898; ABRvS 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1653).