ECLI:NL:RBDHA:2021:11711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.10829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid en inconsequentie in verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 17 september 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd eveneens vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser had in zijn verklaringen inconsequenties en tegenstrijdigheden vertoond, wat door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd werd beschouwd. Eiser had ook psychische klachten aangevoerd, maar deze waren niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat eiser niet in staat was om adequaat te verklaren tijdens het gehoor.

De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10829

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Op 1 december 2016 heeft eiser voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is op 6 april 2017 niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening [1] Duitsland daarvoor verantwoordelijk was. Hangende het beroep van eiser tegen dit besluit, is de overdracht aan Duitsland uitgesteld omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Het tegen de beschikking ingestelde beroep is vervolgens door eisers gemachtigde ingetrokken op 18 april 2017. Op 15 februari 2019 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend (de aanvraag).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. [2] Volgens verweerder heeft eiser kennlijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het nader gehoor met zijn gemachtigde te bespreken en correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Pas na de ontvangst van het voornemen is gebleken dat er sprake is geweest van twee aparte gehoren, waarvan afzonderlijke rapporten zijn opgesteld. Verweerder stelt zonder onderbouwing dat het rapport van nader gehoor is verstrekt. Op pagina 8 van het rapport nader gehoor staat zelfs zwart op wit dat het rapport niet wordt verstrekt, aldus eiser.
Daarnaast stelt eiser dat verweerder had moeten motiveren waarom hij voorbij gaat aan eisers (medische) beperkingen, zoals aangevoerd bij de zienswijze. Er zijn aanwijzingen dat medisch onderzoek nodig is om te kunnen beoordelen of eiser zijn relaas wel op toereikende wijze naar voren heeft kunnen brengen. Eiser wijst hierbij op artikel 18 van de Procedurerichtlijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit volgt dat van het nader gehoor een verslag wordt opgemaakt dat aan de vreemdeling ter kennis wordt gebracht en naar aanleiding waarvan hij correcties en aanvullingen kan indienen.
6. Het nader gehoor is gestart op 2 december 2020, maar is op initiatief van de gehoormedewerker afgebroken. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser op 3 december 2020 bericht dat de asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure en dat eiser aanvullend zal worden gehoord over zijn asielmotieven. Op 22 maart 2021 is eiser verder gehoord. Hiervan is een rapport ‘aanvullend gehoor’ opgemaakt. Naar aanleiding van de ontvangst van dit rapport heeft de gemachtigde van eiser correcties en aanvullingen ingediend. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen “dat uit Indigo is gebleken dat de normale wijze van afhandelen van het nader gehoor op correcte wijze heeft plaatsgevonden en dat het
(rapport van)nader gehoor op 1 december 2020 door de IND is uitgereikt aan betrokkene/gemachtigde.” Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat het genoemde informatiesysteem Indigo vermeldt dat het rapport op 2 december 2020 in geprinte vorm aan eiser is gegeven en daarnaast digitaal is uitgereikt. Gelet hierop mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat in elk geval aan eiser persoonlijk een exemplaar van het rapport van nader gehoor is uitgereikt. In de zienswijze en de gronden van beroep wordt uitsluitend betoogd dat de gemachtigde van eiser geen exemplaar heeft ontvangen. Anders dan eiser stelt, vermeldt het rapport van het nader gehoor (op pagina 8) ook slechts het voornemen om geen exemplaar ter beschikking te stellen aan eisers gemachtigde. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde zonder verdere concretisering gesteld dat eiser evenmin beschikt over het rapport van het nader gehoor. Nu eiser zelf niet is verschenen om dit toe te lichten, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gemachtigde hierin te volgen.
7. Als al zou moeten worden aangenomen dat het rapport van het nader gehoor aan eiser, noch zijn gemachtigde beschikbaar is gesteld, dan valt niet in te zien waarom de gemachtigde niet al bij toezending van het rapport van het aanvullende gehoor heeft aangegeven dat zij niet over het rapport van het nader gehoor beschikte. In het rapport van het aanvullende gehoor wordt immers nadrukkelijk verwezen naar wat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard. Niet valt dan in te zien dat de gemachtigde van eiser heeft gewacht tot na het voornemen om het ontbreken van het rapport van het nader gehoor kenbaar te maken. Ten slotte moet worden vastgesteld dat eiser en zijn gemachtigde in elk geval in de beroepsfase beschikken over het rapporten dus in staat zijn om te reageren op de tegenwerpingen van verweerder naar aanleiding van eisers verklaringen. De rechtbank stelt vast dat eiser dat niet heeft gedaan.
8. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom eiser (kennelijk) inconsequent en tegenstrijdig heeft verklaard. Voor zover eiser stelt dat hij vanwege psychische klachten niet in staat was om toereikend te verklaren, stelt de rechtbank vast dat de gestelde psychische klachten niet met stukken zijn onderbouwd. Uit het medisch advies horen en beslissen van het FMMU [3] blijkt dat eiser geschikt is bevonden om te worden gehoord. Uit de rapporten van gehoor is naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de psychische gesteldheid van eiser. Uit het rapport van het nader gehoor op 2 december 2020 blijkt dat het gehoor is afgebroken omdat het op de locatie niet mogelijk was om voldoende rookpauzes aan te bieden. Uit het rapport van het aanvullend gehoor blijkt verder niet van aanwijzingen dat eiser toen of eerder tijdens het nader gehoor niet in staat was om adequaat te verklaren.
9. Verweerder heeft gezien de motivering van het bestreden besluit niet ten onrechte geconcludeerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Irak. [4]
10. Aangezien eveneens voldoende is gemotiveerd dat eiser kennelijk inconsequent en tegenstrijdig heeft verklaard, is de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.