ECLI:NL:RBDHA:2021:11831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.20267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Lavell, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 8 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Eiser heeft nadere stukken ingediend, maar de rechtbank heeft het onderzoek op 13 januari 2021 gesloten zonder verdere zitting, omdat eiser niet had gereageerd op de mogelijkheid om een zitting te verzoeken.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat eiser niet heeft aangetoond dat de medische omstandigheden hem onevenredig bezwaren zouden opleveren bij de overdracht aan Italië. De rechtbank wijst erop dat de coronamaatregelen niet specifiek voor eiser gelden en dat de situatie in Italië niet zodanig is dat de overdracht onrechtmatig zou zijn. Eiser heeft niet onderbouwd dat de medische zorg in Italië onvoldoende zou zijn en de rechtbank concludeert dat er geen reden is om af te wijken van de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen proceskostenveroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20267
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Lavell), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.20268, plaatsgevonden op 8 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer De Roon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van nadere stukken. Eiser heeft op 21 december 2020 nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft hier op 28 december 2020 op gereageerd en toestemming gegeven om de zaak zonder (nadere) zitting af te doen.
De rechtbank heeft partijen op 4 januari 2021 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak zonder (nadere) zitting af te doen. Als eiser wel een zitting wilde, moest hij dit voor 11 januari 2021 om 17:00 uur aan de rechtbank laten weten. Eiser heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 januari 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat het gelet op de huidige coronamaatregelen aannemelijk is dat de overdracht aan Italië met enige mate van dwang en vrijheidsbeneming gepaard gaat. Zo zal eiser waarschijnlijk een coronatest moeten doen en daarna mogelijk in quarantaine moeten. Gelet op de medische omstandigheden van eiser is dit voor hem onevenredig bezwarend. Ter onderbouwing van zijn medische situatie heeft eiser een uitdraai van zijn patiëntdossier van 18 december 2020 overgelegd. Weliswaar ontbreekt een duidelijk beeld van de klachten van eiser, maar uit het patiëntdossier blijkt wel dat eiser zeer kwetsbaar is en dat zijn situatie onstabiel is. Gelet op deze omstandigheden is het onverantwoord om eiser zonder medisch onderzoek over te dragen aan Italië. Tot slot is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op wat in de zienswijze naar voren is gebracht, aldus eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze verweerder niet, althans onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Daarbij stelt verweerder terecht dat de situatie in Italië vanwege corona niet bijzonder en individueel voor eiser is. De coronapandemie raakt immers alle Dublinclaimanten die terug moeten naar Italië, maar ook asielzoekers die al in Italië verblijven en eigen onderdanen van Italië. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat de opvang- en medische voorzieningen in Italië als gevolg van het coronavirus zijn verminderd. De rechtbank is ook op een andere wijze niet gebleken dat daar sprake van is. Verweerder stelt terecht dat de omstandigheid dat wegens het coronavirus minder of geen overdrachten naar Italië worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is, dit de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt en dit er niet aan in de weg staat dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) van 8 april 20201. Ditzelfde geldt voor de voorwaarden die een lidstaat stelt met betrekking tot een veilige overdracht van de vreemdeling. De eventuele verplichting om een coronatest te ondergaan om aan Italië overgedragen te kunnen worden, ziet op de feitelijke overdracht. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van Italië om eisers asielverzoek te behandelen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de ABRvS van 12 oktober 2020 en 30 oktober 2020.2
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op dit moment niet onder medische behandeling staat. Weliswaar blijkt uit het patiëntdossier dat eiser warrig is, maar verweerder stelt terecht dat hiermee onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een ernstige of lichamelijke aandoening, waardoor de overdracht op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand kan inhouden. Er is dus geen sprake van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K tegen Slovenië van 16 februari 2017.3 Eiser heeft ook niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat een eventuele coronatest voor hem onevenredig bezwarend is. Verweerder stelt verder terecht dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Bovendien mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de medische behandelingsmogelijkheden in Italië gelijkwaardig zullen zijn. Mocht aan eiser medische zorg worden onthouden in Italië, dan is het aan hem om daarover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Dat dit niet kan of bij voorbaat zinloos is, is niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft in wat eiser tot op heden heeft aangevoerd ten slotte geen reden hoeven zien om een medisch onderzoek op te starten dan wel het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
3 ECLI:EU:C:2017:127.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
14 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.