Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaken tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Herziening
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een directeur en 100% aandeelhouder van Beheer BV, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur een pensioenuitkering van € 57.327 tot het belastbare inkomen had gerekend. Eiser stelde dat Beheer BV niet over de middelen beschikte om het pensioen daadwerkelijk uit te keren, en dat de aanslagen daarom verminderd dienden te worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de pensioenaanspraken van eiser vorderbaar en inbaar waren, ondanks de stelling van eiser dat Beheer BV niet in staat was om het pensioen uit te keren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Hoge Raad, die bevestigden dat de pensioentermijnen in het jaar 2013 vorderbaar en inbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid voor Beheer BV om de pensioenaanspraak eenzijdig te verlagen niet afdoet aan de vorderbaarheid en inbaarheid van de aanspraken.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet van zijn pensioenrechten had willen afzien en dat de waarde van de gehele pensioenaanspraak terecht tot het belastbare inkomen was gerekend. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.