ECLI:NL:RBDHA:2021:1198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
SGR 20/3120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling op medische en arbeidskundige gronden

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WIA-uitkering. De zaak betreft de beëindiging van de loonaanvullingsuitkering (LAU) van eiser per 14 april 2020, na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar na een herbeoordeling door verzekeringsartsen werd geconcludeerd dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende duidelijk en consistent waren. Eiser voerde aan dat zijn medische klachten onvoldoende waren erkend en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege zijn taalbarrière en opleidingsniveau. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hadden gehouden met eisers klachten en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de LAU per 14 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Car),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 7 augustus 2019 beëindigd.
Bij besluit van besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiser per 14 april 2020 beëindigd wordt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus zijn partijen bij brief van
9 september 2020 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft bij brief van 21 september 2020 aangegeven geen toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening van de zaak. Verweerder heeft bij brief van 25 september 2020 aangegeven wel toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van mevrouw Gülpinar, tolk in de Turkse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als algemene kasmedewerker bij Agroflex Dienstverlening B.V. voor 35,25 uur per week. Op 8 oktober 2012 heeft eiser zich ziek gemeld met visuele- en gehoorbeperkingen en rechterschouderklachten en is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Na het bereiken van het einde van de wachttijd heeft verweerder bij besluit van 14 augustus 2014 een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) krachtens de Wet WIA aan eiser toegekend met ingang van 6 oktober 2014, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 17 november 2015 heeft verweerder de aan eiser toegekende LGU met ingang van 6 januari 2016 omgezet naar een loonaanvullingsuitkering (LAU) op grond van de WGA krachtens de Wet WIA. Eiser is daarbij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.2
Naar aanleiding van een verzoek van het Werkbedrijf om herbeoordeling heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder eisers LAU met ingang van
7 augustus 2019 heeft beëindigd omdat eiser per deze datum minder dan 35% is geacht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3
Bij brief van 14 februari 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn het primaire besluit te herzien in de zin dat de LAU van eiser niet per 7 augustus 2019 maar per 14 april 2020 wordt beëindigd. Bij brief van 17 maart 2020 heeft eiser op dit voornemen gereageerd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de LAU van eiser ten onrechte per 7 augustus 2019 is beëindigd bij het primaire besluit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft namelijk de eerder geduide functies gedeeltelijk laten vervallen en (deels) nieuwe functies geduid. Deze nieuwe functies leiden evenwel opnieuw tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Gelet hierop handhaaft verweerder zijn standpunt dat de WIA-uitkering wordt beëindigd, maar vindt deze, met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden, plaats per
14 april 2020.
3. In beroep voert eiser – kort en zakelijk weergegeven – aan dat het bestreden besluit gebaseerd is op een onzorgvuldig verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De medische problematiek van eiser is onvoldoende erkend door de verzekeringsartsen en er is uitgegaan van een te ruime belastbaarheid. De primaire arts heeft ten onrechte geconcludeerd dat er minder beperkingen zijn wat de rechterschouder betreft. Eiser ondervindt pijn bij beweging van zijn schouder en heeft ook, twee weken na het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, nieuwe pijnmedicatie voorgeschreven gekregen. Ook zijn de geduide functies niet geschikt. De arbeidsdeskundigen zijn ten onrechte uitgegaan van opleidingsniveau 2. Het door eiser in Turkije gevolgde basisonderwijs is namelijk niet te vergelijken met het Nederlandse basisonderwijs. Ook is er geen rekening gehouden met eisers taalbarrière. Eiser beheerst de Nederlandse taal zeer slecht en communiceert voornamelijk met behulp van een tolk. Gelet hierop is eiser niet in staat de geduide functies te verrichten.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire arts heeft tijdens het spreekuur van 1 mei 2019 lichamelijk en psychisch onderzoek verricht bij eiser. Daarnaast heeft hij dossierstudie verricht. Zijn bevindingen heeft de primaire arts neergelegd in het rapport van 9 mei 2019. In dit rapport concludeert hij dat de belastbaarheid van eiser gewijzigd is ten opzichte van de vorige WIA-beoordeling. De primaire arts acht de belastbaarheid van de rechterschouder minder beperkt, nu de klachten lijken te zijn afgenomen en geen afwijkingen zijn vastgesteld bij het verrichte lichamelijk onderzoek dan wel door de behandelend orthopeed. Eiser is daardoor minder beperkt op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen. De beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren blijven wel gehandhaafd vanwege de visusstoornis. Gelet op het voorgaande heeft de primaire arts een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiser met ingang van 1 mei 2019 heeft vastgelegd.
5.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, bestaande uit dossierstudie en lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens de hoorzitting op 6 januari 2020. Van deze onderzoeks-activiteiten heeft zij rapport uitgebracht op 31 januari 2020. Naar aanleiding van haar eigen onderzoek en de bestudering van de in de bezwaarfase ingebrachte medische stukken ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire arts. Volgens de verzekeringsarts b&b is in bezwaar dan wel gebleken dat eiser voor zijn psychische klachten al enige tijd (steunende en ventilerende) begeleiding heeft bij de praktijkondersteuner GGZ, en daarvoor bij I-psy, echter er zijn geen aanwijzingen voor een relevante stemmings- of angststoornis. Het gaat om milde spanningsklachten en voor zover daaruit beperkingen voortkomen, is dit voldoende vastgelegd in de specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid. De, hoogstwaarschijnlijk aan het syndroom van Usher gerelateerde, klachten met betrekking tot zien en horen, zijn adequaat vertaald naar beperkingen en het verrichte lichamelijk onderzoek en de ontvangen medische informatie geven geen aanleiding voor verdergaande beperkingen wat betreft de schouder, aldus de verzekeringsarts b&b. De door de primaire arts opgestelde FML is volgens de heroverwegende verzekeringsarts dan ook een juiste weergave van eisers belastbaarheid en mogelijkheden.
6.1
De rechtbank ziet, gezien voorgaande onderzoeksbevindingen, in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit de hiervoor genoemde medische rapportages blijkt immers dat aan alle klachten van eiser aandacht is besteed, inclusief de in de bezwaarfase naar voren gebrachte psychische klachten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b alle beschikbare medische informatie, waaronder de in de bezwaarfase ingebrachte medische stukken, bij de beoordeling betrokken. Verder acht de rechtbank van belang dat beide (verzekerings)artsen eiser hebben gezien op een spreekuur en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht hebben. Van het onterecht achterwege laten van onderzoeksactiviteiten is verder niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in deze zaak zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
6.2
De (verzekerings)artsen achten aannemelijk dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft, maar zijn van oordeel dat daarmee in de FML van 9 mei 2019 in voldoende mate rekening is gehouden. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden voor twijfel aan dit inhoudelijke medische oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het de verzekeringsarts is die gespecialiseerd is in het vertalen van medisch objectiveerbare klachten naar beperkingen in de FML. Zonder afbreuk te doen aan hoe eiser zijn klachten beleeft en de impact hiervan op zijn leven, kan deze eigen beleving van klachten in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder dient immers, bij het vaststellen van beperkingen, uit te gaan van klachten die medisch objectiveerbaar zijn. Op basis van die beoordeling zijn bij eiser verschillende beperkingen vastgesteld. De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat eiser in beroep geen (nieuwe) medische informatie heeft ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de (verzekerings)artsen ten aanzien van de fysieke en psychische belastbaarheid van eiser. Er is dan ook geen aanleiding om eiser verdergaand beperkt te achten dan in de meest recente FML van 9 mei 2019 is aangenomen. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.1
In zijn rapportage van 14 februari 2020 concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat aanleiding bestaat af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige b&b kunnen de primair geduide functies Medior soldering operator (SBC-code 111180), Medewerker champignonkwekerij (SBC-code 111010) en Productiemedewerker afwerk (SBC-code 111172) niet worden gehandhaafd, omdat deze om verschillende redenen niet passend zijn. Hierdoor vervalt de arbeidskundige grondslag van het primaire besluit en blijft er, aldus de arbeidsdeskundige b&b, op en na
7 augustus 2019 onverminderd recht bestaan op een LAU berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op basis van nieuw geduide functies is eiser echter minder dan 35% arbeidsongeschikt, waardoor de WIA-uitkering van eiser per toekomstige datum kan worden beëindigd volgens de arbeidsdeskundige b&b. Het betreft de functies Medewerker schoonmaak A (SBC-code 111334), Medewerker huishoudelijke dienst (SBC-code 111333) en Algemeen productiemedewerker (SBC-code 111174).
7.2
De rechtbank stelt voorop dat zij het uitgangspunt hanteert dat de beperkingen van eiser door de verzekeringsarts b&b juist zijn vastgesteld. Dit volgt uit hetgeen zij hiervoor onder 6.2 heeft overwogen. Op basis van de FML van 9 mei 2019 heeft de arbeidsdeskundige b&b bovengenoemde functies geduid.
7.3
Eiser heeft bestreden dat hij de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies zou kunnen verrichten. Eiser stelt namelijk niet over het juiste opleidingsniveau te beschikken, aangezien het Turkse basisonderwijs niet te vergelijken is met het Nederlandse basisonderwijs. Verder is er volgens eiser geen rekening gehouden met het feit dat hij de Nederlandse taal nauwelijks beheerst en voornamelijk met behulp van een tolk communiceert. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport nader toegelicht dat bij eiser weliswaar sprake is van een taalbarrière, maar dat de geselecteerde functies niettemin voor hem geschikt zijn. Daartoe heeft de arbeidsdeskundige er op gewezen dat eiser in Turkije de basisschool heeft afgerond en beschikt over een B-rijbewijs, waardoor hij in staat is korte aanwijzingsinstructies te lezen en binnen zes maanden de Nederlandse taal zo aan te leren dat eenvoudige mondelinge communicatie in het Nederlands mogelijk is. De rechtbank onderschrijft de gegeven motivering voor de geschiktheid van de geselecteerde functies. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht om eenvoudige (productiematige) functies te vervullen. Twee van de drie geselecteerde functies, Medewerker schoonmaak A en Algemeen productiemedewerker, hebben opleidingsniveau 1, wat geen opleiding tot enkele jaren basisonderwijs veronderstelt. De derde geselecteerde functie, Medewerker huishoudelijke dienst, heeft opleidingsniveau 2, wat voltooid basisonderwijs veronderstelt en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen van dit niveau. Eiser voldoet hieraan, nu hij in Turkije het basisonderwijs heeft voltooid. Voor dit oordeel acht de rechtbank tevens van belang dat eiser inmiddels bijna twintig jaar in Nederland woont en heeft gewerkt in functies waarin een matige beheersing van de Nederlands taal noodzakelijk is. Uit de functiebeschrijvingen van de geselecteerde functies komt verder naar voren dat geen groot beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft eenvoudige en routinematige functies, waarvan de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden. Eiser moet derhalve in staat worden geacht te voldoen aan de − als zeer beperkt aan te merken − eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en deze functies passen bij zijn opleidingsniveau.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de LAU van eiser terecht en op goede gronden per 14 april 2020 is beëindigd, nu eiser per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
9. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2064.