ECLI:NL:RBDHA:2021:12055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van de politie. De eiser had eerder toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd ingetrokken door de korpschef. De reden voor de intrekking was dat de eiser niet langer over de vereiste betrouwbaarheid beschikte, omdat hij op 10 november 2019 onder invloed van alcohol had gereden en een strafbeschikking had gekregen voor dit misdrijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het bestuursrecht en heeft de beroepsgronden van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de toestemming in te trekken. De eiser had beveiligingswerkzaamheden verricht voor een bedrijf en had daarvoor toestemming nodig van de korpschef. De rechtbank benadrukte dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die in zijn voordeel moesten worden meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht had gesteld dat het algemeen belang van betrouwbare veiligheidszorg zwaarder woog dan de belangen van de eiser.

De rechtbank concludeerde dat de eiser, door het rijden onder invloed van alcohol, niet voldeed aan de eisen van betrouwbaarheid die gesteld worden aan beveiligers. De rechtbank volgde de korpschef in zijn standpunt dat de strafbeschikking, die een geldboete van €800,- inhield, voldoende was om te concluderen dat de eiser niet langer geschikt was voor beveiligingswerkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de eerder verleende toestemming voor het door eiser laten verrichten van beveiligingswerkzaamheden ingetrokken.
Bij besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 21 september 2021 plaatsgevonden via een Skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de externe deskundige [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft beveiligingswerkzaamheden verricht voor [bedrijf] . Op 19 februari 2020 is de afgegeven toestemming om deze werkzaamheden te verrichten door verweerder ingetrokken. Volgens verweerder beschikt eiser niet langer over de vereiste betrouwbaarheid, omdat eiser op 10 november 2019 onder invloed van alcohol heeft gereden en aan hem een strafbeschikking tot het betalen van een geldboete is opgelegd wegens het plegen van dit misdrijf.
Wat zijn de regels?
2. Voordat iemand te werk kan worden gesteld bij een beveiligingsorganisatie heeft hij toestemming nodig van verweerder. [1] Deze toestemming wordt geweigerd als de persoon niet beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. [2] Als zich na het verlenen van de toestemming omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan verweerder de toestemming eerder niet zou hebben verleend dan kan verweerder de toestemming intrekken. [3]
Uit paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de beleidsregels) volgt dat verweerder de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken (a). Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat, ondanks de opgelegde strafbeschikking, er wel degelijk ruimte is om te kijken naar alle feiten en omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Verweerder heeft in zijn geval weinig gewicht toegekend aan de door hem aangevoerde bijzondere omstandigheden. Zo was eiser eigenlijk gedwongen om de auto verderop te parkeren, omdat zijn auto anders zou worden weggesleept. Hij heeft maar een klein stukje gereden en had niet de intentie om naar huis te rijden. Verder heeft er een onjuiste belangenafweging plaatsgevonden nu eiser zwaarder wordt gestraft voor hetzelfde feit als andere ambtenaren in dezelfde situatie. [5]
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een onjuiste invulling heeft gegeven aan het vereiste van betrouwbaarheid. Met de strafbeschikking tot het betalen van een geldboete van 800euro wegens het rijden onder invloed van alcohol is gegeven dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid. De door eiser aangehaalde uitspraak van rechtbank Amsterdam ziet op een andere situatie, nu het in die zaak ging om een voorwaardelijk sepot en daarmee van een feit onder de b-grond van artikel 3.3 van de beleidsregels. Verweerder ziet in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen reden om, ondanks de strafbeschikking, uit te gaan van de betrouwbaarheid van eiser. Eiser heeft gereden onder invloed van alcohol, en hoe ver dat is geweest maakt in deze niet uit. Verweerder is dan ook van mening dat het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg in dit geval zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Zoals uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter blijkt, mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. [6] Wanneer er sprake is van een strafbeschikking, zoals neergelegd in artikel 3.3, onder a, van de beleidsregels, zal verweerder de afgegeven toestemming om als beveiliger te mogen werken intrekken.
Strafbeschikking
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is, nu aan hem bij strafbeschikking een geldboete van € 800,- is opgelegd voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding wordt aangemerkt als een misdrijf op grond van artikel 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat betekent dat eiser vanwege de strafbeschikking voor het begaan van een misdrijf niet langer beschikt over de vereiste betrouwbaarheid voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 21 januari 2020 wordt niet gevolgd, nu daar juist geen sprake was van een veroordeling of strafbeschikking, maar van een voorwaardelijk sepot. Verweerder heeft vervolgens twee mogelijkheden om, ondanks de opgelegde strafbeschikking, de toestemming toch niet in te trekken. Die zullen hieronder worden besproken.
Afwijking termijnen (hardheidsclausule)
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het rijden onder invloed van alcohol haaks staat op wat van een beveiliger – als verlengstuk van de politie – mag worden verwacht en moet worden aangemerkt als een ernstig delict. Daarbij gaat de rechtbank uit van de juistheid van het op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, waarin staat dat eiser door de politieagenten is gewaarschuwd om niet onder invloed te rijden. Vervolgens is eiser korte tijd later toch onder invloed van alcohol in zijn auto gestapt, heeft hij gereden en daarmee een misdrijf heeft gepleegd. Nu het niemand is toegestaan om onder invloed van alcohol een auto te besturen, maakt het niet uit of eiser door de terreinbeheerder zou zijn gesommeerd zijn auto te verplaatsen of dat hij zich daartoe gedwongen voelde omdat niemand de auto voor hem kon verplaatsen. De omstandigheid dat hij maar enkele meters zou hebben gereden maakt dit niet anders.
Belangenafweging
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg in dit geval zwaarder dient te wegen dan de belangen van eiser. Het intrekken van de toestemming is het enige instrument dat verweerder heeft om op de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers toe te zien. Andere toetsingskaders zijn niet van toepassing op beveiligingsmedewerkers. Zo kan verweerder geen tuchtrechtelijke maatregelen nemen. De duur van het dienstverband, het goede functioneren en de financiële gevolgen zijn door verweerder meegewogen, maar daaraan hoefde geen doorslaggevend gewicht te worden toegekend, nu aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers strenge eisen mogen worden gesteld. De belangen van eiser zijn niet zodanig bijzonder dat moet worden afgezien van het intrekken van de toestemming. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat hij door zijn gedrag anderen in gevaar heeft gebracht. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van de wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (de Wpbr).
2.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
3.Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
4.Zie de uitspraak van 21 januari 2020, ECLI:NL:RBAM:2020:356.
5.Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Raad van Discipline van 12 juli 2021, (ECLI:NL:TADRSHE:2021:130).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:1871).