ECLI:NL:RBDHA:2021:12067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor onzelfstandige bewoning en hennepteelt in verhuurde woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan de eiser is opgelegd wegens onzelfstandige bewoning en het gebruik van de woning voor hennepteelt. De eiser ontving op 23 november 2019 een boete van € 10.000,-, welke later werd herzien naar € 5.000,- na bezwaar. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de verhuur van de woning en de verantwoordelijkheden van de verhuurder onderzocht. Eiser betoogde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtredingen, omdat hij een vastgoedbeheermaatschappij had ingeschakeld en niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet wist of niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de eiser als verhuurder een zorgplicht had en dat hij had moeten controleren of de woning correct werd gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de boete van € 5.000,- als evenredig, gezien de eerdere waarschuwingen die de eiser had ontvangen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders in het kader van de Huisvestingswet en de noodzaak om toezicht te houden op het gebruik van verhuurde panden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Gündüz-Bouchotrouch).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.000,-.
Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft wel het primaire besluit herroepen en de boete vastgesteld op € 5.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is één van de eigenaren van de woning aan [adres] [huisnummer] (hierna: de woning). Inspecteurs van de Haagse Pandbrigade hebben in 2018 en 2019 een aantal keren de woning bezocht. Verweerder heeft eiser op 15 november 2018 schriftelijk gewaarschuwd dat sprake is van onzelfstandige bewoning zonder dat hij de daarvoor benodigde vergunning heeft. Bij een controle op 19 september 2019 hebben inspecteurs geconstateerd dat er geen sprake meer was van onzelfstandige bewoning, maar ook dat twee kamers van de woning in gebruik waren om hennep te kweken. Volgens verweerder werd de woning hierdoor onttrokken aan de woningvoorraad. Verweerder heeft daarom aan eiser een boete opgelegd van € 10.000,-. In bezwaar heeft verweerder geconstateerd dat hij gelet op de regelgeving een onjuiste boete heeft opgelegd. Verweerder heeft de boete vastgesteld op € 5.000,-.
Wat zijn de regels?
2. Het is verboden om de woonruimte te onttrekken aan zijn woonbestemming. [1] Dit heeft te maken met de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Voor deze overtreding kan een boete van € 5.000,- worden opgelegd. [2]
Wat vinden partijen?
3. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte een boete heeft opgelegd, omdat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft als verhuurder voldaan aan zijn zorgplicht. Zo heeft hij de huurder door een vastgoedbeheermaatschappij laten screenen en heeft hij de woning diverse keren gecontroleerd. Uit het dossier blijkt dat de hennepkwekerij zich nog in de opstartfase bevond of maar kort in bedrijf is geweest. De verhuurperiode was bovendien maar kort en iemand die een hennepkwekerij exploiteert zal zeer behoedzaam te werk gaan. Verder wist eiser dat verweerder routinematige controles zou uitvoeren in verband met door verweerder gestelde overbewoning van de woning. Juist hierom zou hij niet hebben meegewerkt aan het exploiteren van een hennepkwekerij. Ook de huurder heeft bij de politie verklaard dat eiser niet op de hoogte was van de kwekerij. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet van hem mocht eisen dat hij de woning controleerde. Verweerder houdt geen rekening met het recht op privacy van de huurder. Ook is het niet redelijk om te eisen dat hij de woning controleert, omdat verweerder aan hem ook een boete zou hebben opgelegd als hij zelf bij een controle een hennepkwekerij had ontdekt. Verder is hij voldoende gestraft door de schade die de huurder in de woning heeft veroorzaakt.
4. Verweerder vindt dat de overtreding eiser wel kan worden verweten.
Wat vindt de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de Huisvestingsverordening is overtreden door de huurder van de woning. De vraag die voorligt is of deze overtreding aan eiser als eigenaar van de woning kan worden toegerekend en verweerder dus aan eiser een boete mocht opleggen. Ook staat ter beoordeling of er aanleiding bestond een lagere boete op te leggen. Het is vaste rechtspraak dat een verminderde verwijtbaarheid aanleiding kan geven om een boete te verlagen. [3]
Heeft verweerder eiser terecht als overtreder aangemerkt?
6. In bepaalde gevallen kan degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling wel is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. [4] Van een verhuurder mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van het verhuurde pand. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en redelijkerwijs niet hoefde te weten dat het pand in strijd met de regelgeving werd gebruikt. [5]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiser mocht eisen dat hij, om te voldoen aan de zorgplicht, de woning die hij verhuurde controleerde. Niet valt in te zien dat een controle niet zou kunnen plaatsvinden zonder het recht op privacy van de huurder te schenden. De stelling van eiser dat het niet redelijk is om van hem te eisen dat hij de woning controleert, omdat hij ook een boete zou hebben gekregen op het moment dat hij zelf een hennepkwekerij zou hebben ontdekt, volgt de rechtbank niet. Het staat helemaal niet vast dat eiser in dat geval ook een boete zou hebben gekregen. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning zelf heeft gecontroleerd. De omstandigheid dat eiser de woning pas kort verhuurde aan degene die de overtreding beging maakt niet dat hem niet kan worden verweten dat hij de woning niet heeft gecontroleerd. Juist in het begin van de verhuur dient de verhuurder zich ervan te verzekeren dat de woning ook daadwerkelijk als woning wordt gebruikt. Hierbij is van belang dat eiser eerder problemen heeft gehad met de verhuur van de woning. [6]
8. De stelling van eiser dat de overtreding hem niet kan worden toegerekend omdat hij voor de controle een vastgoedbeheermaatschappij had ingeschakeld volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats omdat eiser dit niet met stukken heeft onderbouwd. Ter zitting heeft eiser aangeboden dit alsnog te doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit aanbod gebruik te maken, omdat het op de weg van eiser lag om dit in een eerder stadium te doen. In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat, in het geval er inderdaad sprake was van een beheerovereenkomst, eiser er niet zomaar op mocht vertrouwen dat het wel goed zou gaan. Ook hierbij is van belang dat eiser eerder problemen heeft gehad met overbewoning. De stelling van eiser dat overbewoning niet vergelijkbaar is met het gebruik van de woning als hennepkwekerij, doet hier niet aan af. Eiser was door de problemen met overbewoning namelijk gewaarschuwd dat er ook als er een beheerder is ingeschakeld dingen fout kunnen gaan. Hij mocht dus niet volledig op een beheerder vertrouwen.
9. De rechtbank overweegt dat eiser dus niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. Hij is door verweerder terecht als overtreder aangemerkt. Verweerder heeft dan ook aan eiser een bestuurlijke boete mogen opleggen.
Had een lagere boete moeten worden opgelegd?
10. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid van eiser die zou moeten leiden tot een lagere boete. De rechtbank acht de hoogte van de boete evenredig. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser een gewaarschuwd mens was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, zoals die gold ten tijde van de overtreding.
2.Artikel 7.2 van de Huisvestingsverordening en bijlage II van deze verordening.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1579.
4.Uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288.
5.Uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:736.
6.Uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288.