ECLI:NL:RBDHA:2021:12229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
NL19.24731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan over de asielaanvragen van drie Nigeriaanse eisers, die in Nederland asiel hebben aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 27 oktober 2021.

De rechtbank oordeelt dat de overdrachtstermijn niet is verstreken, omdat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter de overdracht heeft geschorst. De rechtbank volgt de eisers niet in hun stelling dat Italië niet verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. De rechtbank stelt vast dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat er geen reëel risico is op schending van mensenrechten bij de overdracht. De rechtbank erkent dat de eisers als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt, maar oordeelt dat dit niet betekent dat er voorafgaande garanties van Italië moeten worden gevraagd.

De rechtbank concludeert dat de belangen van het minderjarige kind van de eisers in de besluitvorming zijn meegenomen en dat er geen sprake is van onevenredige hardheid bij de overdracht. De beroepen van de eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.24731 en NL19.24733
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [naam 1],eiser
,
[naam 2], eiseres,
mede ten behoeve van hun minderjarige dochter
[naam 3], gezamenlijk: eisers
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 15 oktober 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De hiertegen ingestelde beroepen zijn op 27 november 2019 aangehouden, in afwachting van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op grond van de Dublinverordening.2 Tevens heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag de verzoeken om voorlopige voorzieningen toegewezen.3
Het EHRM heeft op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak M.T. tegen Nederland.4 Dit arrest (hierna: het arrest M.T.) is gepubliceerd op 15 april 2021.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 25 mei 2021 de gelegenheid geboden om te reageren op dit arrest en tevens gevraagd of het verzoek zonder nadere zitting kon worden afgedaan. Eisers hebben op 8 juni 2021 verzocht om een nadere zitting.
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
4 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 oktober 2021 op zitting behandeld te Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Okpoko
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Nigeriaanse nationaliteit bezitten en dat zij geboren zijn op respectievelijk [geboortedatum 1] 1983, [geboortedatum 2] 1995 en [geboortedatum 3] 2016. Zij hebben op 9 juli 2019 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers eerder in Italië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eisers stellen allereerst dat Italië niet verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Na het toewijzen van de voorlopige voorzieningen op 27 november 2019 is de overdrachtstermijn ingegaan. Volgens de artikelen 27 en 29, eerste lid, van de Dublinverordening zouden eisers uiterlijk binnen zes maanden moeten worden overgedragen vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname. De overdrachtstermijn is dan ook verstreken.
4. Daarnaast verzetten eisers zich ook om andere redenen tegen de overdracht aan Italië. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eisers voeren aan dat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers en in de asielprocedure in Italië. Eisers verwijzen ter onderbouwing naar het rapport van AIDA5 van juni 2021 en het SFH6-rapport van 10 juni 2021. Deze rapporten bevatten recente landeninformatie die niet is meegenomen in het arrest M.T. tegen Nederland. Ook verwijzen eisers naar een mailwisseling van Vluchtelingenwerk met een ELENA7-coördinator. Hieruit blijkt volgens eisers onder andere dat er geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublinterugkeerders. Nu er volgens eisers niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moeten er individuele garanties worden gegeven aan eisers bij overdracht aan Italië. Eisers zijn namelijk aan te merken als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest.8 Dit wordt onderbouwd met de verwijzing naar een uitspraak van 18 december 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.9 Verder had verweerder de aanvragen van eisers aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het belang van het minderjarige kind moet namelijk worden meegewogen bij de overdrachtsbesluiten.
5 Asylum Information Database.
6 Schweizerische FlüchtlingsHilfe.
7 European Legal Network on Asylum.
8 Arrest van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verantwoordelijkheid Italië
5. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat de overdrachtstermijn is verstreken. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2019 is het bestreden besluit geschorst en is bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep. Deze uitspraak heeft dan ook tot gevolg dat de uiterste overdrachtstermijn is geschorst, zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening. Nu de overdrachtstermijn niet is verstreken, staat de verantwoordelijkheid van Italië vast. Daarvan uitgaande, moet vervolgens worden beoordeeld of Nederland deze verantwoordelijkheid met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt.10 Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Uit het arrest M.T. volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. De aangehaalde rapporten van AIDA, de SFH en de mailwisselingen van Vluchtelingenwerk met ELENA-coördinator geven geen wezenlijk nieuwe informatie en vormen dan ook onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De enkele mededeling dat voor Dublinclaimanten geen opvangplekken zijn gereserveerd en dat sprake is van wachttijd bij het toewijzen van opvangplekken, zijn onvoldoende om aan te nemen dat zij niet volgens de internationale vereisten worden opgevangen. Er is dan ook geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest11 of artikel 3 van het EVRM.12
Individuele garanties
7. De rechtbank volgt het standpunt van eisers wel dat zij als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest moeten worden aangemerkt. Dit betekent echter niet dat verweerder schriftelijke garanties moet vragen aan de Italiaanse autoriteiten voorafgaande aan overdracht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het Tarakhel-arrest achterhaald is door het arrest M.T. en het arrest van het EHRM van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland, alsmede door de recente ontwikkelingen in Italië.13 Dit laatste arrest bevestigt dat enkel het aankondigen van een gezin met minderjarige kinderen voldoende is bij overdracht naar Italië. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voorafgaande aan overdracht aan Italië een dergelijke aankondiging zal plaatsvinden en dat overdracht achterwege zal blijven als de Italiaanse autoriteiten in reactie daarop melden dat er geen opvangmogelijkheden voor eisers zijn.
10 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816).
11 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
Bijzondere individuele omstandigheden
8. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan verweerder besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht. Voor zover hier van belang, maakt verweerder in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid wanneer bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
9. Eisers stellen dat verweerder in zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden met de belangen van het minderjarige kind. Zo is het kind al twee jaar in Nederland, heeft zij banden opgebouwd met vriendjes, heeft zij de Nederlandse taal geleerd en is opgebloeid als kind. Indien zij aan Italië wordt overgedragen, loopt zij de kans dat zij zal achterlopen in haar ontwikkeling, aangezien zij de taal opnieuw moet leren. Verweerder brengt daar tegenin dat het minderjarige kind samen blijft met haar vader en moeder, ook volgt verweerder niet dat zij een achterstand zal ontwikkelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het standpunt kon komen dat deze door eisers aangevoerde omstandigheden bij overdracht niet leiden tot onevenredige hardheid. Er is geen grond voor het oordeel dat de belangen van het kind onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken.
Slotsom
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR18038140

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.