ECLI:NL:RBDHA:2021:12231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
09/047721-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-047721-21
Datum uitspraak: 10 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te ’ [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 mei 2021 (pro forma),
11 augustus 2021 (pro forma) en 27 oktober 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.C. Jonge Vos naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Rijswijk en/of Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door in Rijswijk
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij niet weg mocht en/of
- hem te bedreiging met een wapen en/of
- hem meerdere malen althans eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en/of
- tegen hem te zeggen dat hij in een auto moest stappen en/of
- tegen hem te zeggen dat hij zijn telefoon op de vliegtuigstand moest zetten en/of
- tegen hem te zeggen dat hij zijn vrouw moest bellen en/of dat zij naar een woning
moest komen en/of
door in Den Haag
- tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat zij niet weg mocht en op de bank moest gaan
zitten en/of
- haar met een schaal op het hoofd te slaan en/of een mes aan haar te tonen en/of
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen (voordat hij
en zijn vrouw de woning mochten verlaten) en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer 1] naar zijn woning te lopen met het oogmerk een ander, te weten genoemde [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het betalen van een geldbedrag
en/of het afstaan van zijn auto;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Rijswijk en/of Den Haag tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en/of een geldbedrag (€ 2000,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde toebehoorde, door in Rijswijk
- genoemde [slachtoffer 1] meerdere malen althans eenmaal in het gezicht te
stompen/slaan en/of
- ( met kracht) een wapen op/tegen het been van [slachtoffer 1] te zetten en/of te
houden en/of (daarbij te zeggen dat hij zou gaan schieten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn autosleutels moest inleveren en/of dat
hij € 5000,- moest betalen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze hem helemaal de kanker gingen slaan en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest instappen in de auto en/of
- ( vervolgens) naar Den Haag te rijden en/of
door in Den Haag
- een strijkbout te pakken en/of te zeggen ik sta erom bekend, ik zet de strijkbout
erop en laat het vlees ruiken en/of
- [slachtoffer 2] met een schaal op het hoofd te slaan en/of een mes aan haar te tonen
en/of
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen (voordat hij
en zijn vrouw de woning mochten verlaten);
3.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (stenen) schaal op/tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
1. ten aanzien van [slachtoffer 2] : toe te geven dat zij een Facebook-account had aangemaakt en/of daarop voor verdachte vervelende berichten had geplaatst,
door
- genoemde [slachtoffer 2] een mes te tonen en/of met dat mes zwaaidende bewegingen te
maken en/of
- genoemde [slachtoffer 2] met een (stenen) schaal op/tegen het hoofd te slaan
en/of
2. ten aanzien van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] : te voorkomen dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] naar de politie zouden gaan door
- tegen hen te zeggen dat dan hun huis zou worden beschoten en/of
- tegen hen te zeggen dat ze zouden worden afgemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde, met (gedeeltelijke) vrijspraak van hetgeen onder 1 en 2 ten aanzien van de bedreiging met het wapen is tenlastegelegd. Verder is volgens de officier van justitie met betrekking tot hetgeen onder 1 en 2 ten aanzien van het gebeurde in Rijswijk is tenlastegelegd, niet bewezen dat de [medeverdachte] daarbij aanwezig is geweest. In zoverre is volgens de officier van justitie dus geen sprake van medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
3.3.
Vrijspraak feit 4
Voor een bewezenverklaring van dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld (vgl. HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5834). Nu op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat aangeefster [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van de verdachten [verdachte] en/of [medeverdachte] daadwerkelijk heeft toegegeven dat zij een Facebookaccount had aangemaakt en/of daarop voor verdachte vervelende berichten had geplaatst, noch dat [slachtoffer 2] en/of aangever [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de verdachten niet naar de politie zijn gegaan (zij zijn daar juist wel heen gegaan), is het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan dus worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH2R021015/EXEO, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West (doorgenummerd pagina 1 t/m 339).
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op de die datum afgelegde verklaring van de
aangever [slachtoffer 1](p. 13-21):
Vandaag gingen [verdachte] en ik sporten in een sportruimte in een kelder onder het [adres 1] in Rijswijk. Ik ben daar met mijn eigen auto naartoe gegaan. Dit is een Suzuki Swift. [verdachte] is daar ook zelf naar toegaan. Hij reed in een Mercedes. Ik heb nog even met [verdachte] vriendin staan praten in de woning. Toen kwam [verdachte] samen met [medeverdachte] . Daarna zijn we naar de kelder gegaan.
De boel sloeg om. Ik moest mijn telefoon in de vliegtuigstand zetten. [verdachte] ging vragen stellen. Op een fakeaccount van Facebook is naar de ex-vrouw van [verdachte] informatie gestuurd over zijn nieuwe vriendin. En daar is hij heel erg boos om. Mijn vrouw [slachtoffer 2] zou er volgens [verdachte] iets mee te maken hebben. Ineens kreeg ik een klap in mijn gezicht van [medeverdachte] . Mijn wang is kapot. [verdachte] pakte uit een zwart Philipp Plein handtasje een wapen. Hij zette het op mijn bovenbeen. Hij zei toen dat hij hem ging schieten. Hij heeft hem ook echt met grof geweld erin gedrukt. Hij hield het vuurwapen een minuut of twee op mijn been.
[medeverdachte] zei: je autosleutels inleveren en we willen 5.000 euro van je hebben. Toen heb ik mijn sleutels gegeven. Ze wilden mij niet laten gaan. Er werd gezegd: je mag niet weg. [medeverdachte] zei dat hij mij helemaal de kanker ging slaan.
Daarna moest ik bij [verdachte] instappen. Het tasje heeft hij in de auto meegenomen. [medeverdachte] ging er met mijn auto vandoor.
We zijn naar de [adres 2] gereden, naar de woning van een vriendin. [medeverdachte] reed achter ons aan in mijn auto. In de woning kwam [slachtoffer 2] binnen. Toen ging het gesprek over het Facebookaccount. [verdachte] vond dat [slachtoffer 2] met een fake account berichten had gestuurd. Toen sloegen de stoppen door. [verdachte] pakte een schaal van tafel en sloeg die in haar gezicht. Bij mijn vrouw stroomde het bloed van haar gezicht af. Toen heeft hij in de keuken een vleesmes gepakt en heeft hij haar daarmee bedreigd. Hij hield het mes recht vooruit in haar richting.
Toen kwam ter sprake dat [verdachte] 5.000 euro moest hebben en dat mijn auto als onderpand gehouden werd. Ik ben naar mijn huis aan de [adres 2] gegaan. Het is er pal tegenover. Ik heb 2.000 euro gehaald, ook om mijn vrouw los te krijgen, die hadden ze vastgezet. Ik moest betalen om haar vrij te krijgen. [medeverdachte] is achter mij aangegaan tot aan de voordeur. Vervolgens zijn we weer teruggegaan en toen heb ik het geld aan [verdachte] gegeven. [verdachte] gaf een stapel geld aan [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft het ook nageteld. [medeverdachte] heeft in de woning gedreigd.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 oktober 2021 van de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
getuige [slachtoffer 1]:
Op 18 februari 2021 zouden [verdachte] , [medeverdachte] en ik om 15:00 uur gaan sporten in Rijswijk, maar de heren kwamen later aan. [medeverdachte] was naar de apotheek geweest. Hij is daarna aangekomen in Rijswijk. Ik ben bij [naam 1] , de vriendin van [verdachte] , boven geweest. Dat was een half uur of een uur dat ik met haar boven stond. Op enig moment kwamen [verdachte] en [medeverdachte] tegelijkertijd aan.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, op 19 februari 2021 opgemaakt en ondertekend door M.P. Markus, arts, voor zover inhoudende het op die datum door hem of haar waargenomen uitwendig
letsel bij de aangever [slachtoffer 1](p. 22):
Zwelling wang links.
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de
aangeefster [slachtoffer 2](p. 24-29):
Mijn man belde mij vandaag om 16:40 uur en vertelde dat ik naar de woning van mijn vriendin [naam 2] aan de [adres 2] moest komen. Binnen zag ik [verdachte] , [medeverdachte] en mijn man. [verdachte] en [medeverdachte] kwamen erg boos over. [verdachte] schreeuwde waarom ik zo bezig was met Facebook. Hij zei dat ik erachter zat. Toen hoorde ik [verdachte] zeggen: of je gaat het nu zeggen, of je hebt een probleem. Ik kreeg toen direct een klap met een blauwe stenen schaal op mijn hoofd. Ik zag dat mijn man een dikke wang had. Mijn man vertelde mij later thuis dat [medeverdachte] hem een klap in het gezicht gegeven had.
Ik zag dat [verdachte] een groot mes van ongeveer 30 centimeter uit de keukenla pakte. Dit mes was zwart met wit. Ik zag dat hij het mes naar mij richtte en er op een afstand stekende bewegingen mee maakte. Ik voelde mij erg bedreigd. Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment het mes op een kast in de woning legde. [verdachte] zei dat mijn man 5.000 euro aan [verdachte] en [medeverdachte] moest betalen. Wij mochten het huis niet uit als mijn man het geld niet ging halen. Mijn man ging thuis het geld halen. Hij is samen met [medeverdachte] naar onze woning gegaan. Na ongeveer 5 minuten kwamen zij terug met 2.000 euro.
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 oktober 2021 van de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
getuige [slachtoffer 2]:
Toen [verdachte] de schaal op mijn hoofd kapot sloeg, stond hij links voor mij. De schaal kwam links tegen mij aan. [slachtoffer 1] zat op de bank.
Eerder die dag had ik [verdachte] en [medeverdachte] nog gezien in de apotheek. [slachtoffer 1] was daar niet bij. Die was al op het adres waar zij gingen sporten.
6. De eigen waarneming van de rechtbank van de foto’s op p. 31 en 32 van het dossier. Deze foto’s betreffen blijkens het bijbehorende proces-verbaal van bevindingen op p. 30 het door een verbalisant op 18 februari 2021 ’s-avonds
bij aangeefster [slachtoffer 2] waargenomen en gefotografeerde letsel.
Op de foto’s is aan de linkerzijde van het voorhoofd van [slachtoffer 2] een grote (door pleisters afgeplakte) snee/wond met bloed te zien.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de
[getuige](p. 37-40):
Mijn zoon [slachtoffer 1] en mijn schoondochter [slachtoffer 2] kwamen op 18 februari 2021, omstreeks 18.00 uur, bij mij thuis. Het viel mij op dat er grote paniek was. [slachtoffer 2] was enorm bang en in tranen. Ik zag direct dat er bloed over haar hoofd stroomde en dat al haar kleren onder zaten. Ze liepen meteen door naar de keuken in mijn woning en [slachtoffer 2] ging meteen op de grond zitten, zodat niemand haar kon zien. Ik moest ook meteen de gordijnen dichtdoen, omdat zij zo bang waren.
[slachtoffer 1] begon meteen te vertellen dat hij door [verdachte] en ene [medeverdachte] onder druk was gezet en dat hij en [slachtoffer 2] enorm door hen mishandeld en bedreigd waren.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
verdachte [verdachte](p. 258-262):
Ik heb [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geconfronteerd met een Facebookbericht. Toen ik [slachtoffer 1] daarmee confronteerde waren wij in Rijswijk, in de kelder.
In mijn woning in [naam buurt] heb ik tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij moest uitleggen hoe dat zat met dat Facebook. Het liep vervolgens hoog op. Kort daarna zag ik dat [slachtoffer 2] aan het bloeden was op haar hoofd. Ik zag dat een schaal kapot was. De scherven gingen alle kanten op. Ik wilde 3.000 euro van [slachtoffer 1] hebben.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de
[medeverdachte](p. 264-266):
Het plan was die dag om drie uur met zijn drieën in Rijswijk te gaan trainen, dus [verdachte] , [slachtoffer 1] en ik. Volgens mij hadden we dat op dezelfde dag, 18 februari, afgesproken.
We zijn met zijn drieën naar een woning gegaan. [slachtoffer 2] kwam later. Het ging niet goed. Er was een discussie over facebookaccounts. [verdachte] was emotioneel. Er ontstond een flinke ruzie en het liep uit de hand. Toen kreeg [slachtoffer 2] een stenen schaal in haar gezicht. Ik zag dat zij een grote hoofdwond had en dat zij hevig begon te bloeden.
Ik ben met de auto van [slachtoffer 1] naar Rijswijk gereden.
10. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] te
’s-Gravenhage) d.d. 15 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 159-161):
Op 18 februari 2021 stelden wij een forensisch onderzoek in op het [adres 3] te ‘s-Gravenhage. Wij zagen in de woonkamer op een lage kast een keukenmes liggen. Wij zagen dat het een zwart lemmet en een wit/zwart handvat had. Wij zagen scherven van een blauw sierbord liggen. Op enkele scherven werd bloed aangetroffen.
11. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 242-251):
Op donderdag 18 februari 2021 werden de opnames van de cameradeurbel van de [adres 3] te Den Haag door mij bekeken. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 1] en [medeverdachte] op 18 februari 2021 om 16:38 uur bij de woning aankwamen en naar binnen gingen. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 2] om 16:42 uur de woning binnenging. Ik zag dat [medeverdachte] en [slachtoffer 1] de woning om 17:21 uur verlieten, om 17:25 uur weer terug kwamen en naar binnen gingen. Ik zag dat [slachtoffer 2] de woning verliet om 17:39 uur en dat [slachtoffer 1] de woning om 17:41 uur verliet.
12. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden d.d. 26 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 129-134):
Op donderdag 18 februari 2021 werden de opnames van de cameradeurbel van de [adres 2] te Den Haag door mij bekeken. Ik zag dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte] op donderdag 18 februari 2021 te 17:21 uur het portiek op liepen. Ik zag dat [slachtoffer 1] de voordeur te 17:22 uur opende en dat hij zijn woning binnen ging. Ik zag dat [medeverdachte] voor de deur bleef staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] te 17:24 uur zijn woning weer verliet en dat hij samen met [medeverdachte] de trap van het portiek weer af liep.
13. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisant(p. 252-257):
Op basis van onderzoek bleek dat de mobiele telefoon van [verdachte] op 18 februari 2021 tussen omstreeks 15:37 uur en 16:15 uur een basisstation had aangestraald in de directe omgeving van de [adres 1] te Rijswijk.
De routetijd tussen deze locatie en de [adres 3] te Den Haag werd middels Google Maps berekend. Deze bleek tussen de 24 en de 26 minuten met de auto te duren.
14. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2021, voor zover inhoudende,
a. als het
relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven (p. 135-137):
Op vrijdag 27 februari 2021 heb ik onderzoek gedaan in de mobiele telefoon van de aangever [slachtoffer 1] . Hierin trof ik een WhatsAppgesprek aan tussen ‘ [verdachte] ’ en ‘ [slachtoffer 1] ’. [slachtoffer 1] had verklaard dat hij [verdachte] als [verdachte] in zijn telefoon had opgeslagen.
b. als de
inhoud van het genoemde WhatsAppgesprek, zakelijk weergegeven
(p. 135):
[verdachte] 17-2-2021 te 20:24:11 uur Hoe laat tranen (de rechtbank
begrijpt: trainen) morgen
[slachtoffer 1] 17-2-2021 te 20:24:37 uur Rond 12
[verdachte] 17-2-2021 te 20:24:56 uur Is goed
[verdachte] 17-2-2021 te 20:25:18 uur Halen we [medeverdachte] ook gelijk op
[slachtoffer 1] 18-2-2021 te 09:56:17 uur Sporten woord 3 uur
15. Een geschrift, zijnde een uitgeprinte e-mailwisseling tussen de raadsman van de [medeverdachte] , mr. Van Soest, en een medewerker van [naam apotheek] , voor zover inhoudende (p. 270-271):
a. als het op 17 maart 2021 verzonden
bericht van mr. Van Soestaan de apotheek:
Ik heb slechts één vraag, namelijk of cliënt op 18 februari 2021 medicatie is komen ophalen bij de apotheek en de vraag is dan ook hoe laat dat heeft plaatsgevonden.
b. als het op 31 maart 2021 verzonden
antwoord van de apotheek:
Dhr heeft op 18-2-2021 medicatie opgehaald bij de apotheek. Het recept is 14:38 binnen gekomen van de huisarts. De medicatie is meegeven aan de cliënt. Ik schat in tussen 14:45 en 15:15.
16. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 54-55):
Op 18 februari 2021 hoorden wij omstreeks 20:30 uur dat de Suzuki van [slachtoffer 1] voor de woning [adres 1] te Rijswijk stond. Op de [straatnaam] gaven wij het genoemde voertuig een stopteken. Wij herkenden de bijrijder van het voertuig als verdachte [verdachte] . Ik, [verbalisant] , vroeg hierop de personalia van de bestuurder van het voertuig. Ik hoorde dat hij opgaf dat hij [medeverdachte] heette.
17. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het
relaas van de verbalisanten(p. 58-59):
Ik kreeg te horen dat een Mercedes-Benz betrokken was geweest. Dit voertuig werd aangetroffen op de [straatnaam] . Ter plaatse kreeg ik van een collega de sleutel, die in de broekzak van de aangehouden [verdachte] was aangetroffen. Op de achterbank zag ik een zwart schoudertasje van het merk Philipp Plein.
Ieder bewijsmiddel wordt, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt voor het bewijs van het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het volgende af over de toedracht van het gebeurde en het tijdsverloop op 18 februari 2021:
(i) Aangever [slachtoffer 1] had met de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] afgesproken om op 18 februari 2021 om 15.00 uur te gaan sporten in een sportruimte onder de woning aan het [adres 1] in Rijswijk (bewijsmiddelen 1, 2 en 9);
(ii) Aangever is daar met zijn eigen auto, een Suzuki Swift, naartoe gegaan (bewijsmiddel 1). Toen hij arriveerde, waren [verdachte] en [medeverdachte] er nog niet. Zij kwamen pas een half uur tot een uur later (bewijsmiddelen 1 en 2);
(iii) Dat laatste moet naar het oordeel van de rechtbank zijn veroorzaakt doordat [medeverdachte] die middag eerst nog medicatie ging ophalen bij [naam apotheek] in Den Haag en daar door [verdachte] is opgepikt (bewijsmiddel 2). Die medicijnen heeft hij tussen 14:45 en 15:15 uur afgehaald (bewijsmiddel 15). Dat komt ook overeen met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 5), inhoudende dat zij [verdachte] en [medeverdachte] op 18 februari 2021 nog had gezien bij de apotheek en dat aangever [slachtoffer 1] toen al op het adres was waar zij - zoals gezegd: om 15:00 uur - gingen sporten. Dat [medeverdachte] zijn medicijnen heeft opgehaald voordat [verdachte] , [medeverdachte] en aangever [slachtoffer 1] elkaar in Rijswijk ontmoetten, vindt tenslotte ook steun in het Whatsappbericht van [verdachte] van die morgen aan aangever [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 14), waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte] voorafgaand aan het sporten (door hem) zou worden opgepikt;
(iv) [verdachte] en [medeverdachte] zijn rond 15:37 uur bij de [adres 1] in Rijswijk aangekomen (bewijsmiddel 13). [verdachte] kwam met zijn Mercedes (bewijsmiddel 1);
(v) In de sportkelder ontstond ruzie over een Facebookbericht. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte] aangever [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd (gehouden), hem bedreigd met een vuurwapen, een klap in zijn gezicht gegeven en hem gedwongen zijn autosleutel af te geven (bewijsmiddel 1). De rechtbank vindt de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ook ten aanzien van de bedreiging met het wapen geloofwaardig. De aangever heeft verklaard dat [verdachte] het vuurwapen uit een zwart Philipp Pleintasje had gehaald en dat hij dit tasje later in zijn auto heeft meegenomen naar Duindorp (bewijsmiddel 1), terwijl bij de doorzoeking van de auto van [verdachte] daadwerkelijk een Philipp Pleintasje is aangetroffen (bewijsmiddel 17). Dat het wapen daar toen niet (meer) in zat, doet daaraan niet af. Dat aangever [slachtoffer 1] in Rijswijk daadwerkelijk een klap in zijn gezicht heeft gekregen wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 4) en het op die dag bij hem waargenomen letsel (bewijsmiddel 3);
(vi) Op enig moment moest aangever [slachtoffer 1] bij [verdachte] in diens Mercedes stappen, terwijl [medeverdachte] de Suzuki van [slachtoffer 1] heeft meegenomen (bewijsmiddel 1). Zij zijn achter elkaar aan gereden naar de woning aan de [adres 3] te Den Haag. Zij zijn rond 16:15 uur uit de [adres 1] vertrokken (bewijsmiddel 13) en om 16:38 uur bij de [adres 3] aangekomen (bewijsmiddel 11). Zij moeten dus, gelet op die beide tijdstippen alsmede op de in bewijsmiddel 13 vermelde routetijd tussen beide locaties, relatief snel en rechtstreeks - dat wil zeggen zonder omwegen en tussenstops - daarnaartoe zijn gereden. Zij zijn met zijn drieën de woning binnengegaan (bewijsmiddel 11);
(vii) In deze woning is (weer) ruzie ontstaan over het Facebookbericht (bewijsmiddelen 1, 4, 8 en 9). Vervolgens heeft [verdachte] de inmiddels gearriveerde aangeefster [slachtoffer 2] met een groot (vlees)mes bedreigd. [slachtoffer 2] werd daarnaast door hem met een stenen schaal op haar hoofd geslagen (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - onder meer inhoudend dat [verdachte] de schaal op haar hoofd stuk sloeg, dat zij werd bedreigd met een zwart met wit mes en dat [verdachte] dat daarna op een kast in de woning weglegde - worden ondersteund door de forensische onderzoeksbevindingen daarover (bewijsmiddel 10). De verklaringen van [slachtoffer 2] over de schaal vinden verder steun in (de locatie van) het bij haar geconstateerde letsel. Immers, zij heeft verklaard dat [verdachte] links vóór haar stond toen hij ermee sloeg (bewijsmiddel 4), terwijl zij na het gebeurde aan de linkerzijde van het voorhoofd een snee/wond had (bewijsmiddel 6).
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over het gebeurde in de woning vinden ten slotte ook steun in de verklaringen van [verdachte] (bewijsmiddel 8) en [medeverdachte] (bewijsmiddel 9) zelf, voor zover inhoudend - kort gezegd - dat er een flinke ruzie ontstond die uit de hand liep, dat [slachtoffer 2] een stenen schaal in haar gezicht kreeg en dat zij een grote bloedende hoofdwond had;
(viii) [verdachte] heeft vervolgens gezegd dat aangever [slachtoffer 1] 5.000 euro aan hem en [medeverdachte] moest betalen en dat hij thuis geld moest gaan halen (bewijsmiddelen 1 en 4). Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van [verdachte] zelf, voor zover inhoudende dat hij 3.000 euro van aangever [slachtoffer 1] wilde hebben (bewijsmiddel 8);
(ix) Aangever [slachtoffer 1] is daadwerkelijk naar zijn eigen woning gelopen. [medeverdachte] ging met hem mee (bewijsmiddelen 1, 4, 11 en 12).
(x) Eenmaal terug heeft aangever [slachtoffer 1] 2.000 euro aan [verdachte] moeten geven. [medeverdachte] heeft vervolgens een deel daarvan gekregen (bewijsmiddel 1);
(xi) Aangeefster [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 1] zijn na het gebeurde direct naar de woning van de moeder van [slachtoffer 1] , [getuige] , gegaan. Daar kwamen zij omstreeks 18.00 uur aan. De verklaring van [getuige] daarover (bewijsmiddel 7) omschrijft sprekend en gedetailleerd de angstige en emotionele gemoedstoestand van aangever en aangeefster, slechts ongeveer twintig minuten na het gebeurde. Zij geeft in die zin steun aan hun verklaringen over het gebeurde;
(xii) [medeverdachte] is na het gebeurde met de auto van [slachtoffer 1] naar Rijswijk gereden (bewijsmiddel 9). Daarin werd hij rond 20:30 uur die avond als bestuurder aangehouden, terwijl [verdachte] naast hem zat (bewijsmiddel 16). De omstandigheid dat [medeverdachte] na het gebeurde is blijven beschikken over de auto van [slachtoffer 1] ondersteunt de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende dat [verdachte] geld van hem wilde hebben, dat zijn auto als onderpand zou worden gehouden en dat hij (in dat kader) in Rijswijk zijn autosleutels aan [medeverdachte] heeft moeten afgeven. [medeverdachte] werd bij de politie gevraagd uitleg te geven over de omstandigheid dat hij is blijven beschikken over de auto van [slachtoffer 1] , maar heeft daarvoor naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke verklaring gegeven. Die verklaring - in de kern inhoudend dat hij na het gebeurde naar huis wilde, zijn eigen auto stuk was en dat [slachtoffer 1] hem daarom diens auto meegaf - acht de rechtbank, zeker gelet op hetgeen zich net in de woning had voltrokken, ongeloofwaardig.
3.5.2
Beslissingen over door en namens de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario’s en andere bewijsverweren
Alternatief scenario ten aanzien van het gebeurde in de sportkelder in Rijswijk en de aanwezigheid van [medeverdachte]
Ter terechtzitting is door en namens de verdachte aangevoerd dat [medeverdachte] niet in de sportkelder in Rijswijk is geweest. [verdachte] heeft hem pas op weg van de [adres 1] te Rijswijk naar de [adres 3] te Den Haag opgehaald bij de [naam apotheek] in Den Haag. Aangever [slachtoffer 1] is daar bij [verdachte] ingestapt, terwijl [medeverdachte] van [slachtoffer 1] de sleutels van diens Suzuki kreeg. [medeverdachte] is vanaf de apotheek met die auto achter [verdachte] en de aangever [slachtoffer 1] aangereden naar de [adres 3] . Bij de politie heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte hem om 15:30 uur zou hebben opgehaald bij de apotheek.
De raadsman van de verdachte heeft aan dit alternatieve scenario het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt gekoppeld dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] gelogen en dus niet betrouwbaar zijn, zodat de verdachte reeds daarom moet worden vrijgesproken van alles wat hem onder 1 en 2 met betrekking tot het gebeurde in Rijswijk is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt dit alternatieve scenario als strijdig met de inhoud van de wettige bewijsmiddelen terzijde. Het scenario wordt immers uitgesloten door de onder 3.5.1 sub (ii) tot en met (iv) en (vi) genoemde, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. Hieruit volgt in het bijzonder dat dit scenario qua tijdsduur niet past binnen het onder (vi) vermelde tijdsverloop tussen het vertrek uit de [adres 1] te Rijswijk en de aankomst in de woning aan de [adres 3] te Den Haag.
Alternatief scenario ten aanzien van het gebeurde in de woning aan de [adres 3] te Den Haag
Door en namens de verdachte is verder aangevoerd dat:
(i) Aangever [slachtoffer 1] heeft geprobeerd de stenen schaal met grote vaart tegen [verdachte] aan te gooien, dat [verdachte] deze heeft afgeweerd en daardoor gewond is geraakt. De schaal klapte uit elkaar. Daarbij is er ongetwijfeld ook een scherf tegen het hoofd van aangeefster [slachtoffer 2] aangekomen, hetgeen haar verwonding verklaart;
(ii) [medeverdachte] op verzoek van aangever [slachtoffer 1] ‘slechts’ met hem is meegelopen naar zijn eigen huis om een telefoon op te halen. Daarmee wilde hij iets aantonen met betrekking tot het meergenoemde Facebookbericht.
De rechtbank stelt dit scenario als ongeloofwaardig terzijde. Met betrekking tot hetgeen onder (i) is vermeld, overweegt de rechtbank dat zij de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] op dit punt geloofwaardig acht, nu zij steun vinden in elkaar en zij bovendien worden ondersteund door de bevindingen over haar hoofdletsel, een en ander zoals hiervoor al onder 3.5.1 sub (vii) is overwogen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat die aanzienlijke, bloedende verwonding op de door de verdachte aangevoerde wijze kan zijn ontstaan. Dat [slachtoffer 1] een rol zou hebben gehad in het geheel acht de rechtbank ook daarom niet aannemelijk, nu hij op het moment dat aangeefster [slachtoffer 2] de schaal tegen haar hoofd kreeg, volgens haar verklaring op de bank zat (bewijsmiddel 5).
Met betrekking tot hetgeen onder (ii) is vermeld, overweegt de rechtbank dat het gelet op de onder 3.5.1 vermelde toedracht van het gebeurde (waarbij [verdachte] geld wilde van [slachtoffer 1] en hij anders niet weg mocht) en de daarmee gepaard gegane geweldshandelingen en bedreigingen, niet anders kan zijn dan dat het ‘meelopen’ van [medeverdachte] tot doel had te bewerkstelligen dat aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk het door [verdachte] verlangde geld zou gaan ophalen en dat hij niet zou proberen te vluchten en/of hulp te zoeken. Dit oordeel vindt bevestiging in het feit dat aangever [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk 2.000 euro aan [verdachte] en [medeverdachte] heeft betaald.
Overige bewijsverwerenMeer in algemene zin heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van het hem onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en hun verklaringen daarnaast niet worden ondersteund door andere (objectieve) bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] tegenover de politie en bij de rechter-commissaris consistent over het gebeurde hebben verklaard. Zij ziet geen enkele aanleiding om aan hun betrouwbaarheid te twijfelen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat hun verklaringen steun vinden in elkaar en in de overige bewijsmiddelen, een en ander zoals onder 3.5.1 op diverse plaatsen is overwogen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 18 februari 2021 te Rijswijk en Den Haag tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door in Rijswijk
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij niet weg mocht en
- hem te bedreig
enmet een wapen en
- hem eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en
- tegen hem te zeggen dat hij in een auto moest stappen en
- tegen hem te zeggen dat hij zijn telefoon op de vliegtuigstand moest zetten en
door in Den Haag
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen voordat hij de woning mocht verlaten en vervolgens
- met die [slachtoffer 1] naar zijn woning te lopen;
2.
hij op 18 februari 2021 te Rijswijk en Den Haag tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en een geldbedrag
(€ 2000,-),
toebehorendeaan die [slachtoffer 1] of aan een derde,
door in Rijswijk
- genoemde [slachtoffer 1] eenmaal in het gezicht te stompen/slaan en
- met kracht een wapen op het been van [slachtoffer 1] te zetten en te houden en daarbij te zeggen dat hij zou gaan schieten en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn autosleutels moest inleveren en dat hij € 5000,- moest betalen en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze hem helemaal de kanker gingen slaan en
door in Den Haag
- [slachtoffer 2] met een schaal op het hoofd te slaan en een mes aan haar te tonen en
- tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geld moest gaan halen voordat hij en zijn vrouw de woning mochten verlaten;
3.
hij op 18 februari 2021 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (stenen) schaal op het hoofd van genoemde Charit
éheeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich - kennelijk in het kader van een of meer persoonlijke en zakelijke conflicten met aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] - samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de hiervóór bewezenverklaarde, ernstige strafbare feiten.
Zij hebben aangever [slachtoffer 1] twee uur lang van zijn vrijheid beroofd, waarbij zij hem onder meer hebben bedreigd met een vuurwapen, hem in zijn gezicht hebben geslagen met letsel als gevolg, en zijn autosleutels en een geldbedrag van 2.000 euro hebben afgeperst. [slachtoffer 1] is door de verdachte en zijn medeverdachte meegenomen naar een woning, waar ook zijn vrouw naartoe moest komen. De verdachte heeft haar daar met een stenen schaal op haar hoofd geslagen, waardoor zij een ernstige hoofdwond heeft opgelopen. Zij is daar ook bedreigd met een keukenmes.
Zodoende hebben de beide verdachten ernstig inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide slachtoffers moeten doodsangsten hebben uitgestaan. Uit medische stukken die zich als bijlagen bij hun vordering tot schadevergoeding bevinden, blijkt dat het gebeurde een grote invloed heeft gehad op hun persoonlijk leven en dat zij zich beiden (hebben) laten behandelen aan een posttraumatische stressstoornis.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport d.d. 9 april 2020 van de reclassering, betreffende het toezicht in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling na een eerdere gevangenisstraf. De verdachte stelde zich in deze gesprekken niet coöperatief op. Hij bleef verkondigen dat de reclassering helemaal niets voor hem kan betekenen. De verdachte zocht steeds de grenzen binnen de kaders van het toezicht en ging hierbij zijn eigen gang. Hierdoor heeft de reclassering twijfels of een toezicht en bijzondere voorwaarden in de toekomst kans van slagen hebben.
Oriëntatiepunten voor de straftoemeting
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor afpersing in een woning, met licht geweld en bedreiging. Daarvoor geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren.
De rechtbank weegt echter in strafverzwarende zin mee dat in dit geval sprake was van aanzienlijk geweld en ernstige bedreigingen, waarbij ook een vuurwapen is gebruikt.
Strafblad
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat uit zijn strafblad van
27 september 2021 blijkt dat hij in de afgelopen jaren meermalen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer tot een gevangenisstraf van vijf jaar in 2015 voor het medeplegen van een poging tot doodslag en een poging tot afpersing in vereniging. Deze gevangenisstraf noch de andere aan hem opgelegde onherroepelijke straffen hebben hem er kennelijk van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de aard en ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich met een (gezamenlijke) vordering tot schadevergoeding als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Zij vorderen de volgende geldbedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.1
Gezamenlijke materiële schade
De benadeelde partijen vorderen gezamenlijk een bedrag van € 6.231,03, bestaande uit:
( i) Waszak t.b.v. gips (geen factuur) € 13,99
(ii) Beveiligingscamera € 99,00
(iii) Reis- en parkeerkosten behandelaars en i.v.m. verhuizing,
geschat: € 100,00
(iv) Kledingschade (bebloede trui Calvin Klein, broek Philipp
Plein, aanschaf okt. 2020, vergeefs geprobeerd te reinigen) € 250,00
(v) Gestolen contanten € 2.000,00
(vi) Wijzigingskosten telefoonnummer mw. [slachtoffer 2] € 15,25
(vii) Wijzigingskosten telefoonnummer dhr. [slachtoffer 1] € 15,25
(viii) Autoreparatiekosten -
(ix) Kosten urgentieverklaring gemeente € 110,00
(x) Kosten achterlaten woning [adres 2] € 3.627,54
7.1.2
Immateriële schade van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 22.592,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 11.367,25.
7.1.3
Proceskosten
De benadeelde partijen vorderen tenslotte € 4.114,- aan kosten voor rechtsbijstand. Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft de gemachtigde van de benadeelde partijen,
mr. M.P de Klerk, de rechtbank verzocht (i) die kosten aan te merken als kosten die de benadeelde partijen in verband met de vordering hebben gemaakt en (ii) die kosten in redelijkheid te begroten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt zich te kunnen voorstellen dat de rechtbank de vast te stellen vergoeding van immateriële schade zal matigen. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, nu hij vrijspraak van alle feiten heeft bepleit.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partijen, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten vermeld onder (iii), (vi), (vii), (ix) en (x), niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze kosten niet zonder meer kunnen worden aangemerkt als rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten toegebrachte schade. Gesteld is dat deze kosten samenhangen met na het bewezenverklaarde door en/of namens de [verdachte] geuite dreigementen jegens de benadeelde partijen en een als gevolg daarvan door hen ondernomen verhuizing. De rechtbank heeft echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat het bewezenverklaarde (rechtstreeks) aan die kosten ten grondslag ligt.
De rechtbank zal de benadeelde partijen ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering betrekking heeft op de posten vermeld onder (i) en (viii), omdat ook van de kosten voor de waszak niet kan worden gezegd dat zij rechtstreeks door het bewezenverklaarde zijn veroorzaakt, terwijl de autoreparatiekosten in het geheel niet zijn onderbouwd.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten vermeld onder (ii), (iv) en (v), is namens de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partijen in zoverre rechtstreeks schade hebben geleden door de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van een bedrag van (gezamenlijk) € 2.349,-.
Omdat het een gezamenlijke vordering betreft, zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot betaling van de ene helft van dit bedrag (groot € 1.174,50) aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en tot betaling van de andere helft aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft rechtstreeks immateriële schade geleden door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zijn voldoende onderbouwd. Daaraan is ten aanzien van beide benadeelde partijen een behandelplan gehecht, waarin een psychloog beschrijft dat hun klachten worden geclassificeerd als een posttraumatische stressstoornis en dat zij daarvoor worden behandeld, onder meer met EMDR-therapie.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade ten aanzien van beide benadeelde partijen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van (ieder) € 5.000,- . De rechtbank heeft bij de hoogte van dit bedrag rekening gehouden met de ernst van het onderbouwde psychische letsel en het onderliggende verband met de bewezenverklaarde feiten, de ernst daarvan en de impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partijen heeft gehad en zal hebben.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partijen de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale toewijzing
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot bedragen van:
  • € 6.174,50 (bestaande uit € 1.174,50 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • € 6.174,50 (bestaande uit € 1.174,50 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal voorts steeds de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
18 februari 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten op basis van het liquidatietarief voor gerechtelijke procedures bij de rechtbank (sector civiel), zoals dat geldt voor zaken waarin vanaf 1 februari 2021 vonnis wordt gewezen. De rechtbank gaat bij de begroting van de kosten uit van een (gezamenlijke) vordering van in totaal € 40.190,03 en zal drie punten toekennen: één voor het opstellen van de vordering, één voor het bijwonen van getuigenverhoren bij de rechter-commissaris op 15 oktober 2021 en één voor het bijwonen van de terechtzitting van 27 oktober 2021. Dat leidt tot een toekenning van proceskosten van in totaal (€ 1.114 x 3 =) € 3.342,-. Omdat het gaat om gezamenlijke kosten van de benadeelde partijen, zal de verdachte worden veroordeeld om de helft daarvan aan de ene, en de andere helft aan de andere benadeelde partij te betalen.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend deels samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte:
  • de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal bepalen dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 56, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en poging tot zware mishandeling, als voortgezette handeling begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4(vier)
jaren
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de benadeelde partij [slachtoffer 1] , begroot op (€ 3.342,-/2) € 1.672,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de benadeelde partij [slachtoffer 2] , begroot op (€ 3.342,-/2) € 1.672,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de toe tot bedragen van:
benadeelde partijen en[slachtoffer 1] [slachtoffer 2]
• € 6.174,50 ten behoeve van de benadeelde partij ;
[slachtoffer 1]
• € 6.174,50 ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]
en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om deze bedragen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan en ;
[slachtoffer 1] [slachtoffer 2]
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, voor zover zij daarin niet-ontvankelijk zijn verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van:
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij ;
[slachtoffer 1]
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.174,50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij ;
[slachtoffer 2]
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 1]
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
[slachtoffer 2]
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2021.