Overwegingen
1. In de uitspraak van 28 september 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van diezelfde dag. Verweerder heeft de maatregel van bewaring een dag later, te weten op 29 september 2021, opgeheven en eiseres feitelijk in vrijheid gesteld.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld na de uitspraak van de rechtbank en stelt dat zij daardoor na de uitspraak ten onrechte een dag en een nacht gedetineerd is geweest. Eiseres verzoekt gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval om schadevergoeding van € 200,- voor de dag/nacht dat de bewaring ten onrechte feitelijk heeft voortgeduurd.
3. Verweerder heeft bij brief van 5 november 2021 eiseres schadevergoeding ter hoogte van € 100,- aangeboden voor de dag dat eiseres feitelijk gedetineerd is geweest nadat de rechtbank de opheffing van de maatregel had bevolen. Verweerder heeft in diezelfde brief de gemachtigde aangeboden proceskosten ter hoogte van € 748,- te voldoen. Eiseres heeft het (volg)beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft een behandeling ter zitting noodzakelijk geacht en heeft partijen uitgenodigd hiervoor te verschijnen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De behandeling van het beroep tegen de oplegging van de maatregel heeft plaatsgevonden op maandag 27 september 2021 om 10:15 uur. Eiseres is bij de behandeling van dat beroep verschenen ondanks dat zij twee dagen voor de zitting heeft getracht zichzelf van het leven te beroven. Tijdens de behandeling van het beroep op 27 september 2021 heeft de rechtbank aangegeven dat uitspraak zal worden gedaan op dinsdag 28 september 2021. De rechtbank heeft daarbij aan beide partijen aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een opheffing van de maatregel en een onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres. Omdat eiseres direct voorafgaand aan de oplegging van de maatregel in een beschermde opvanglocatie verbleef, heeft de rechtbank ter zitting met gemachtigde van eiseres besproken dat het raadzaam is om de vaste begeleidster van eiseres reeds op maandag zo spoedig mogelijk na de behandeling ter zitting te informeren dat dinsdag wellicht een opheffing zou volgen en zodoende reeds maandag bezien kon worden of eiseres na de mogelijke invrijheidstelling onder begeleiding zou kunnen terugkeren naar de beschermde opvanglocatie waar zij voorafgaand aan de detentie heeft verbleven. De betreffende begeleidster van eiseres is in die hoedanigheid ook bekend bij verweerder, reeds doordat zij bij nagenoeg alle vertrekgesprekken die eiseres met DT&V heeft gevoerd aanwezig is geweest en tevens als aanspreekpunt fungeert als het om beschermde opvang gaat. Verweerder is op de hoogte van de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres, de betrokkenheid van deze begeleidster bij eiseres en beschikt tevens over de naam en het 06-nummer van deze begeleidster. De rechtbank is er, door dit op deze wijze uitdrukkelijk te bespreken ter zitting, van uit gegaan dat mocht de behandeling van het beroep leiden tot de conclusie dat de maatregel zou worden opgeheven, eiseres aansluitend aan het ontslag uit detentie onder begeleiding van haar vaste begeleidster terug zou kunnen keren naar de opvanglocatie waarin zij verbleef en dus extra bescherming zou verkrijgen. De rechtbank is er -
vanzelfsprekend- tevens van uitgegaan dat onverwijld na bekendmaking van de uitspraak daadwerkelijk uitvoering zou worden gegeven aan de uitspraak.
6. De uitspraak van de rechtbank waarbij de opheffing van de maatregel is bevolen is op 28 september 2021 om 15:38 uur aan het dossier toegevoegd. Uit het dossier blijkt dat de regievoerder om 16:09 die dag op de hoogte is geraakt van de uitspraak en dus vanaf dat moment weet dat elke voortduring van de detentie onrechtmatig is omdat een titel voor (verdere) vrijheidsontneming ontbreekt. Gemachtigde van eiseres heeft in de gronden van beroep en ter zitting gedetailleerd uiteengezet met wie hij wanneer welke contacten heeft gehad om te bewerkstelligen dat eiseres feitelijk in vrijheid zou worden gesteld. Hij heeft daarbij kenbaar gemaakt dat de vaste begeleidster van eiseres niet alleen snel na de uitspraak op de hoogte was van de inhoud van de uitspraak, maar op enig moment ook onderweg was naar het detentiecentrum omdat gemachtigde haar had verzocht om eiseres op te halen en naar de opvanglocatie te brengen. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief aan de rechtbank en ter zitting, onder verwijzing naar een mailwisseling met de regievoerder, aangegeven dat na ontvangst van een uitspraak waarin de opheffing van een bewaringsmaatregel wordt bevolen contact moet worden opgenomen met het Coa voor een plaatsing. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit oogpunt van zorgvuldigheid en juist omdat eiseres heeft verbleven in de beschermde opvang er voor “is gekozen” om eiseres niet uit detentie te ontslaan maar de opheffing van maatregel een dag later dan de rechtbank heeft bevolen te laten plaatsvinden. Verweerder heeft door de detentie te laten voortduren willen voorkomen dat eiseres op straat zou komen indien er geen opvanglocatie gevonden zou kunnen worden. Verweerder heeft ook toegelicht dat de DJI gedetineerden -altijd- pas na de administratieve afwikkeling van het ontslag in vrijheid stelt.
7. Gemachtigde van eiseres stelt zich op het standpunt dat deze weergave van de feiten onjuist is. Hij verwijst hierbij onder andere naar de M120 waarin onder meer het navolgende is vermeld:
(…)
29/9/21 28-09-2021: De advocaat belde 's avonds met het dringende verzoek om betrokkene per direct vrij te laten. Mw. (…) van de beschermde opvang zou volgens hem klaar staan om betrokkene op te halen. Hierop contact gezocht met DJI, maar zij waren niet bereid om betrokkene enkel op de gegronde uitspraak te laten gaan. Dit is door DT&V piket teruggekoppeld richting de advocaat. Overigens heeft rv OVT laten weten dat betrokkene kan worden teruggeplaatst op een regulier AZC, dus er wordt gewacht op een toewijzing vanuit COA Plaatsing. Mocht er daarna behoefte zijn aan beschermde opvang, dan kan dit alsnog worden geregeld.
(…)
8. Gemachtigde heeft ook verwezen naar door hem aan het dossier toegevoegde emailcorrespondentie met de regievoerder over de feitelijke invrijheidstelling van eiseres. Gemachtigde stelt tevens dat hem telefonisch is medegedeeld dat DT&V de maatregel niet wilde opheffen omdat er nog “papierwerk” in orde moest worden gemaakt, wat volgens de gemachtigde verwijst naar de meldplicht die aanstonds na de invrijheidstelling is opgelegd.
9. De rechtbank kan op grond van de dossierstukken niet exact vaststellen wat de feitelijke toedracht is geweest. De rechtbank kan wel vaststellen dat gemachtigde van eiseres aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om directe uitvoering van de uitspraak te bewerkstelligen op de wijze zoals is besproken tijdens de behandeling van het beroep tegen de oplegging van de maatregel. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat het niet nodig moet zijn dat een gemachtigde van een gedetineerde vreemdeling handelingen moet verrichten om na een uitspraak van de rechter waarbij de invrijheidstelling wordt gelast de naleving hiervan af te dwingen. Het is immers volstrekt duidelijk dat indien de rechter de opheffing van de maatregel van bewaring en de onmiddellijke invrijheidstelling van de vreemdeling beveelt het bestuursorgaan en de uitvoeringsinstanties die betrokken zijn bij de detentie van de betreffende vreemdeling verplicht zijn onmiddellijk uitvoering te geven aan de uitspraak. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiseres na de uitspraak die 28 september 2021 op 15:38 is gedaan pas de volgende dag daadwerkelijk in vrijheid is gesteld, waarbij onduidelijk is op welk tijdstip dit is geschied.
De rechtbank twijfelt niet aan de intenties van de regievoerder en dat is getracht zo zorgvuldig mogelijk te handelen omdat daarmee wordt verondersteld in het belang van eiseres te handelen. Ook is invoelbaar dat getracht is te voorkomen dat eiseres een nacht van opvang verstoken zou blijven, zeker gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres. De rechtbank overweegt voorts dat de regievoerder zeer waarschijnlijk niet door verweerder op de hoogte is gebracht van hetgeen op 28 september 2021 ter zitting besproken is over het zorgdragen voor aansluitend aan de invrijheidstelling geboden handelingen om toegang tot beschermde toegang en begeleiding naar die locatie te verkrijgen. De rechtbank heeft dit ook niet uitdrukkelijk aan verweerder verzocht, maar is er van uitgegaan dat de regievoerder, net als de rechtbank, geen aanleiding heeft om te twijfelen aan datgene wat door professionele rechtsbijstandsverleners wordt medegedeeld. De rechtbank heeft dus gemeend dat indien gemachtigde van eiseres contact op zou nemen met de begeleidster van eiseres die tevens beschikt over mogelijkheden om toegang tot de eerdere opvanglocatie te bewerkstelligen en contact opneemt met de regievoerder/de detentielocatie/DT&V piket eiseres daadwerkelijk en in ieder geval op de dag van de uitspraak in vrijheid zou worden gesteld. De regievoerder heeft, zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht, waarschijnlijk bij gebrek aan wetenschap over het gesprek dat ter zitting hierover heeft plaatsgevonden het Coa om een plaatsing verzocht omdat dit de standaard werkwijze is.
10. De rechtbank is voorts bekend met de handelwijze bij het ontslaan van vreemdelingen uit detentie. De rechtbank is ook bekend met de “werktijden van de afdeling bevolking” en dat opheffingen van een maatregel indien deze niet voor een bepaald tijdstip worden doorgegeven de feitelijke invrijheidstelling niet op de dag dat de opheffing van de maatregel is bevolen plaatsvindt. Het tijdstip waarop de uitspraak in de onderhavige procedure is gedaan leidt echter doorgaans niet tot feitelijke voortzetting van een detentie.
In de M120 is hierover het navolgende vermeld:
“Gegronde uitspraak ontvangen. Gezien het tijdstip is het verzoek aan de UA mailbox verzonden om per morgen de bewaring op te heffen”.De rechtbank leidt hieruit af dat om 16:09 uur, het tijdstip waarop de regievoerder blijkens de emailcorrespondentie de uitspraak heeft ontvangen nadat verweerder reeds op 15:38 uur hiervan op de hoogte was, de keuze is gemaakt om geen enkele inspanning te verrichten om zo spoedig mogelijk en diezelfde dag nog eiseres daadwerkelijk en conform de uitspraak van de rechtbank in vrijheid te stellen. Deze keuze acht de rechtbank niet aanvaardbaar. Niet valt in te zien waarom, gelet op de omstandigheden van deze procedure, niet is getracht contact op te nemen met de begeleidster van eiseres en/of de gemachtigde om zo een herplaatsing bij de beschermde opvang te bewerkstelligen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het moeten zorgdragen voor opvang de (enige) omstandigheid is die aan invrijheidstelling op 28 september 2021 in de weg stond. Verweerder heeft daarbij de stelling van gemachtigde van eiseres dat hem door DT&V telefonisch is medegedeeld dat “de maatregel niet zou worden opgeheven omdat de betreffende ambtenaar niet meer bereikbaar was en er nog papierwerk in orde moest worden gemaakt” betwist. Ook indien daags daarna zou lijken dat eiseres ook kon worden opgevangen in de reguliere opvang had dit niet aan opheffing in de weg hoeven te staan. Het ontslaan van eiseres uit detentie had, indien om 16:09 uur geen mail naar een mailbox zou zijn verzonden maar persoonlijk contact zou zijn opgenomen met de begeleidster en/of gemachtigde, kort na 16:09 kunnen plaatsvinden. Omdat om 15:38 uur de invrijheidstelling is bevolen zou dit de aangewezen handelwijze zijn geweest.
11. De rechtbank overweegt voorts dat voor zover de informatie zoals opgenomen in de M120 dat
“DJI niet bereid waren om betrokkene enkel op de gegronde uitspraak te laten gaan”zou moeten worden opgevat als dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen eerst opvang geregeld zou moeten zijn voordat eiseres in vrijheid zou worden gesteld deze handelwijze, hoewel juridisch niet juist, nog enigszins begrijpelijk zou zijn. Voor zover met deze informatie wordt bedoeld dat de DJI een gedetineerde niet ontslaat uit vreemdelingendetentie voordat het ontslag administratief wordt voorbereid en afgehandeld overweegt de rechtbank dat dit in de onderhavige procedure onaanvaardbaar is.
Het “verrichten van administratieve handelingen” is immers geen grond voor vrijheidsbeneming en/of het feitelijk laten voortduren van de detentie en kan dus ook niet als rechtvaardiging dienen voor het niet onverwijld voldoen aan de uitspraak van de rechtbank waarbij eiseres onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Aan eiseres kan weliswaar worden verzocht medewerking te verlenen aan het “uitschrijven” bij het detentiecentrum. Het is vanzelfsprekend dat het opmaken van een bewijs van ontslag en het retourneren van de goederen die wellicht zijn ingenomen bij de inkomst enige tijd vergen maar het kan niet zo zijn dat het geringe tijdsverloop dat dit in beslag neemt met zich brengt dat de invrijheidstelling niet zo spoedig mogelijk na de uitspraak van de rechtbank plaatsvindt.
12. In de uitspraak van 30 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7114) heeft de Afdeling hierover onder meer het navolgende overwogen: (…)
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2003 in zaak nr. 200307090/1; JV 2004/61), is in beginsel geen sprake van strijd met het vereiste dat de inbewaringstelling na een bevel daartoe van de rechtbank onverwijld moet worden opgeheven, indien deze binnen zes uur na de verzending van haar uitspraak wordt beëindigd, waartoe in aanmerking is genomen dat de ten behoeve van de beëindiging te verrichten formaliteiten enige tijd kunnen vergen.
In dit geval is de bewaring eerst de dag volgend op die waarop de rechtbank de opheffing daarvan heeft bevolen opgeheven, hetgeen niet als onverwijld als hiervoor bedoeld kan worden aangemerkt. Op zichzelf klaagt de vreemdeling derhalve terecht dat hij niet tijdig is heengezonden.
(…)
13. Anders dan de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen, vermag de rechtbank niet in te zien waarom een termijn van zes uur hiervoor steeds redelijk moet worden geacht. Een dergelijke termijn lijkt onnodig lang voor de concreet te verrichten administratieve handelingen en zal bovendien, indien deze termijn standaardmatig wordt gegund, zeer geregeld leiden tot de situatie dat de invrijheidstelling eerst daags na de uitspraak geschied terwijl de Afdeling dat niet “onverwijld” acht. De rechtbank zal daarom in plaats van een algemene termijn aan te nemen waarbinnen steeds wordt geoordeeld dat de invrijheidstelling “onverwijld” heeft plaatsgevonden, de concrete omstandigheden van het geval vaststellen om te beoordelen of de feitelijke voortzetting van detentie na opheffing van een bewaringsmaatregel onrechtmatig moet worden geacht omdat de invrijheidstelling niet onverwijld heeft plaatsgevonden.
14. Indien de administratieve afhandeling van het ontslag uit detentie, gelet op onder meer de werktijden van de “afdeling bevolking” van het detentiecentrum, niet onverwijld na het bekend raken van de opheffing van de maatregel kan plaatsvinden en dit meebrengt dat ontslag niet op de dag van de opheffing kan plaatsvinden, zal de DJI met de gedetineerde moeten afspreken dat de invrijheidstelling, conform de uitspraak van de rechter, meteen plaatsvindt en de administratieve afhandeling daags daarna zal worden afgerond. Het detentiecentrum kan immers eenvoudig met de gedetineerde afspreken dat het ontslagbewijs en de eventuele ingenomen goederen daags na de invrijheidstelling worden opgehaald bij het detentiecentrum of verzonden zullen worden naar een door de gedetineerde op te geven adres. Het detentiecentrum is gehouden onmiddellijke uitvoering te geven aan elke uitspraak van de rechter en is ook zeer wel in staat hier aan te voldoen. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat het niet aan de DJI is om de uitspraak om tot invrijheidstelling over te gaan naast zich neer te leggen omdat het wenselijk wordt geacht om de administratieve afwikkeling van het ontslag af te ronden voordat wordt overgegaan tot invrijheidstelling en dit daardoor meebrengt dat de vreemdeling en dag en nacht feitelijk gedetineerd blijft. Door de vrijheid van de vreemdeling feitelijk te laten voortduren nadat de titel voor vrijheidsontneming is komen te vervallen door de opheffing van de maatregel krijgt de detentie, in omstandigheden zoals in de onderhavige procedure aan de orde, een onrechtmatig karakter.
15. De rechtbank wijst er hierbij op dat indien de rechter aansluitend aan de behandeling ter zitting mondeling uitspraak doet en de onmiddellijke invrijheidstelling gelast het de vreemdeling vrij staat om de rechtbank via de hoofdingang van het gerechtsgebouw te verlaten. Anders dan bij een onmiddellijk invrijheidstelling in strafzaken geschiedt dit in vreemdelingenzaken indien de vreemdeling in de zittingszaal wordt gehoord zelden, echter ook in vreemdelingenzaken heeft te gelden dat bij een opheffing van de bewaringsmaatregel en onmiddellijke invrijheidstelling een titel voor verdere vrijheidsbeneming ontbreekt. Indien de vreemdeling na de mondelinge uitspraak terugkeert naar het DTC om het ontslag te laten afwikkelen en eventuele bij inkomst afgegeven goederen in ontvangst te nemen, zal hij tevens worden geïnformeerd waar hij zich in voorkomende gevallen kan melden om voor opvang in aanmerking te komen en zal hij daartoe ook in gelegenheid worden gesteld door een treinkaartje te verkrijgen. Deze gang van zaken zal zonder meer wenselijk worden geacht, maar kan niet tot gevolg hebben dat de invrijheidstelling onaanvaardbaar wordt vertraagd omdat de personen belast met de uitschrijving en het beheersen van goederen van gedetineerden in de avonduren niet beschikbaar zijn.
16. De rechtbank concludeert dat de invrijheidstelling van eiseres niet conform de uitspraak van de rechtbank op 28 september 2021 en onverwijld nadat de rechtbank die dag uitspraak heeft gedaan is geschied. De feitelijke invrijheidstelling heeft voortgeduurd en heeft daags na de uitspraak plaatsgevonden terwijl, gelet op de feiten en omstandigheden in deze procedure, niet valt in te zien waarom dit niet onverwijld na het bekend raken van de uitspraak is gerealiseerd.
17. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is de vraag of door middel van het instellen van een volgberoep kan worden opgekomen tegen de feitelijke voorzetting van vreemdelingendetentie na een opheffing van de maatregel. Aan de feitelijke voortzetting van de detentie ligt immers geen besluit als bedoeld in de Awb ten grondslag.
De Afdeling heeft in haar jurisprudentie meermalen geoordeeld dat het feitelijke voortduren van een bewaringsmaatregel in weerwil van een eerder door de rechtbank gegeven bevel tot opheffing daarvan moet worden aangemerkt als een op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 met een beschikking gelijk te stellen handeling van verweerder ten aanzien van de vreemdeling. Ingevolge die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb, staat volgens de Afdeling tegen bedoeld feitelijk voortduren van de maatregel bezwaar open alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld.
18. De rechtbank is gelet op deze jurisprudentie van de Afdeling niet bevoegd om inhoudelijk uitspraak te kunnen doen op het (volg)beroep tegen het feitelijk voortduren van de detentie nadat de rechtbank de opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling heeft bevolen. Indien de rechtbank wel bevoegd zou zijn om een inhoudelijk oordeel te geven, zou de rechtbank gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, hebben vastgesteld dat de feitelijke vrijheidsontneming die heeft plaatsgevonden tussen het moment dat de rechtbank in haar uitspraak heeft bepaald dat de maatregel moest worden opgeheven en het moment van feitelijke vrijheidstelling onrechtmatig is geweest. De rechtbank zou dan tevens hebben bepaald, gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, dat aanleiding zou hebben bestaan om in afwijking van de standaardmatig toegekende bedragen een bedrag van € 200,- toe te kennen als schadevergoeding voor de ondergane onrechtmatige feitelijke voortduring van de detentie. De rechtbank zou dit gemotiveerd hebben door te overwegen dat gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres, de omstandigheid dat in het bijzijn van eiseres reeds ter zitting is besproken hoe zou kunnen worden bewerkstelligd dat bij een mogelijke opheffing van de maatregel onverwijld voorzien zou zijn in terugkeer onder begeleiding naar de beschermde opvang en de omstandigheid dat -kennelijk- om 16:09 uur wordt besloten dat geen inspanningen worden verricht om diezelfde dag over te gaan tot de invrijheidstelling en daarmee geen inspanningen worden verricht om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank heeft partijen ter zitting een voorlopig oordeel, wat gelijkluidend aan de uiteindelijke uitspraak is, voorgehouden om te bezien of een minnelijke regeling met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding en de hoogte van een proceskostenveroordeling onder intrekking van het beroep kon worden bereikt. Partijen zijn het hier gedurende de zitting niet over eens geworden en ook na de behandeling ter zitting hebben zij de rechtbank niet bericht dat alsnog overeenstemming is bereikt. Dit betekent dat de rechtbank uitspraak zal doen en, gelet op bovenstaande overwegingen, eiseres niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep en daardoor het verzoek om schadevergoeding zal afwijzen.
19. In artikel 8:75 van de Awb, de wetsartikelen waarnaar deze bepaling verwijst en het Besluit proceskosten bestuursrecht is niet uitdrukkelijk bepaald dat indien kosten die redelijkerwijze voor de behandeling van het beroep moesten worden gemaakt niet kunnen worden vergoed als er geen formele gegrondverklaring van het beroep plaatsvindt. De rechtbank acht zich daarom wel bevoegd en ziet ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Verweerder heeft aan gemachtigde ook het aanbod gedaan om tegen finale kwijting proceskosten ter waarde van één punt te voldoen dus verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat er geen proceskostenveroordeling kan volgen. De rechtbank heeft een behandeling ter zitting van dit volgberoep noodzakelijk geacht en heeft gemachtigde van eiseres dan ook uitgenodigd om te verschijnen om de standpunten van eiseres te verwoorden, te reageren op de standpunten van verweerder en ook om de vragen van de rechtbank met betrekking tot de feiten en de rechtsvragen te beantwoorden. Dit betekent dat de rechtbank ondanks dat het beroep niet gegrond zal worden verklaard twee punten zal toekennen. De rechtbank betrekt hierbij dat gemachtigde van eiseres niet heeft (kunnen) volstaan met de gebruikelijke inspanningen om eiseres bij te kunnen staan in de bewaringsprocedure, maar aanzienlijke overige handelingen heeft verricht om te bewerkstelligen dat eiseres daadwerkelijk in vrijheid is gesteld en eiseres daarbij voortdurend contact heeft kunnen onderhouden met haar begeleidster, wat gelet op de uiterst fragiele en kwetsbare positie van eiseres, ook geboden was. Uit het dossier en de door de rechtbank gevraagde toelichting hierop blijkt genoegzaam van email- en telefoonverkeer tussen gemachtigde van eiseres en de diverse ketenpartners van verweerder. Uit deze communicatie blijkt ook dat gemachtigde van eiser meermalen aan verweerder en de ketenpartners heeft verzocht om eiseres in aanmerking te brengen voor schadevergoeding vanwege de feitelijke voortduring van de detentie en dat gemachtigde hierbij heeft aangegeven dat indien op dit verzoek niet wordt gereageerd hij niet anders kan dan een volgberoep in te stellen. Uit het dossier blijkt dat in het geheel niet is gereageerd op dit verzoek dat gemachtigde heeft gedaan totdat gemachtigde van verweerder één werkdag voor de behandeling van het volgberoep ter zitting heeft aangeboden schadevergoeding en proceskosten te voldoen. De rechtbank veroordeelt verweerder dan ook in de door eiseres gemaakte proceskosten stel deze kosten vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.