ECLI:NL:RBDHA:2021:1249
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlening vluchtelingenstatus en toekenning maximale bestuurlijke dwangsom niet-ontvankelijk vanwege ontbreken procesbelang
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een vluchtelingenstatus aan een vreemdeling. De vreemdeling had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Het beroep richtte zich tegen het ontbreken van een motivering bij het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was vanwege het ontbreken van procesbelang. De vreemdeling had geen belang aangetoond bij een nadere motivering van het besluit, aangezien hem de vluchtelingenstatus al was verleend op basis van zijn asielrelaas.
De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een belanghebbende alleen kan opkomen tegen een besluit als hij daarbij enig belang heeft. De vreemdeling had niet duidelijk gemaakt waarom hij belang had bij een nadere motivering en hoe dit hem in een gunstiger rechtspositie zou brengen. Daarnaast werd opgemerkt dat de Procedurerichtlijn niet vereist dat de verlening van een vluchtelingenstatus gemotiveerd dient te worden.
Ook het beroep tegen het dwangsombesluit werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling niet had gemotiveerd waarom het dwangsombedrag onjuist was vastgesteld. De staatssecretaris had erkend dat hij de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- verschuldigd was, en de rechtbank concludeerde dat er geen andere berekening mogelijk was die tot een hogere dwangsom zou leiden. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.