ECLI:NL:RBDHA:2021:12495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht op basis van crimineel gedrag en de beoordeling van actuele bedreiging voor de samenleving

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die sinds 1970 in Nederland verblijft. Eiser, geboren in 1964 met de Italiaanse nationaliteit, heeft een lange strafblad met meerdere veroordelingen voor ernstige misdrijven, waaronder drugsmisdrijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van de veronderstelling dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde vormde. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn langdurige verblijf in Nederland en zijn familiebanden, niet voldoende waren meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele bedreiging vormde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom het verleden van eiser zwaarder woog dan het recente deskundigenadvies dat het recidiverisico laag was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4719

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C.C. Honing).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 20 van de Vw 2000 [1] ingetrokken. Verder is het verblijfsrecht van eiser op grond van het recht van de Europese Unie beëindigd en is eiser ongewenst verklaard.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1964 en heeft de Italiaanse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 21 september 1970 in Nederland en heeft vanaf 18 maart 1985 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Bovendien heeft eiser op grond van zijn burgerschap van de Europese Unie en een verblijfsduur van meer dan 10 jaar in Nederland duurzaam verblijfsrecht verkregen. In de periode van 2002 tot en met 2016 is eiser onherroepelijk veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder drie ernstige drugsmisdrijven en rijden onder invloed. Voor het laatst is eiser bij uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Eiser heeft in totaal een gevangenisstraf van 96 maanden opgelegd gekregen.
In deze zaak gaat het allereerst om de vraag of verweerder het verblijfsrecht van eiser heeft kunnen beëindigen, omdat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verder gaat het om de vraag of op grond van eisers persoonlijke omstandigheden dan wel zijn recht op privé-, gezins- of familieleven van de intrekking van zijn verblijfsvergunning en/of de beëindiging van zijn verblijfsrecht had moeten worden afgezien.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, omdat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd. [2] Verweerder heeft hierin ook aanleiding gezien om het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht te beëindigen. [3] Volgens verweerder is het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving en is ook sprake van dwingende redenen van openbare veiligheid. Tot slot heeft verweerder eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en heeft hij hem ongewenst verklaard. [4]
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij in bezwaar heeft betwist dat zijn verblijfsvergunning kan worden ingetrokken op grond van de glijdende schaal [5] en ook dat geen sprake is van een uitzondering vanwege een verblijfsduur van tien jaar. [6] Verweerder is hier in het bestreden besluit ten onrechte niet op in gegaan. Het bestreden besluit is op dit punt volgens eiser daarom onvoldoende gemotiveerd dan wel onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij een actuele, daadwerkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Eiser wijst op het afsluitend verslag van 10 maart 2020 van een forensisch zorgspecialist van instituut de Waag (hierna: de Waag). Ook overlegt eiser een uitzendovereenkomst met Randstad en afschriften van loonspecificaties over de periode van januari tot en met juni 2020 evenals een verklaring van een huisarts. [7] Eiser is bovendien van mening dat verweerder zijn verblijfsrecht niet heeft kunnen beëindigen, omdat geen sprake is van dwingende redenen van openbare veiligheid. Hij wijst daarbij op de door verweerder te maken belangenafweging. Eiser doet ook een beroep op artikel 7 van het Handvest [8] en artikel 8 van het EVRM [9] en stelt dat verweerder zijn verblijfsrecht vanwege zijn persoonlijke omstandigheden niet kan beëindigen. In dit verband overlegt eiser stukken over de lichamelijke toestand van zijn vader, [10] een mantelzorgverklaring, [11] brieven van zijn broer en zus [12] en kopieën van hun Nederlandse paspoorten, een uitdraai van zijn persoons- en adresgegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) en informatie over zijn familie in Italië. Gelet op de bijzondere omstandigheden had verweerder in deze zaak moeten afwijken van de geldende beleidsregels op grond van 4:84 van de Awb. [13] Tot slot is eiser van mening dat verweerder de onmiddellijke vertrekplicht en de ongewenstverklaring ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in bezwaar en beroep geen gronden heeft gericht tegen de vaststelling dat zijn verblijfsvergunning bij toepassing van de glijdende schaal kan worden ingetrokken. Verweerder volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd of onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Verder is verweerder van mening dat eiser wel een actuele, daadwerkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat de bedreiging die van eiser uitgaat actueel is, leidt verweerder af uit de aard van de gepleegde delicten op grond van de Opiumwet en het feit dat eiser zich in 2016 wederom aan deze zeer ernstige delicten schuldig heeft gemaakt. Verweerder meent dat hij terecht meer gewicht heeft toegekend aan de aard en ernst van de feiten en het intussen vaststaande recidiverende karakter daarvan dan aan de waardering van het recidiverisico als gering in het rapport van de Waag. Volgens verweerder valt de bestrijding van drugscriminaliteit onder het begrip dwingende redenen van openbare veiligheid. Verweerder verwijst hiervoor naar Europese jurisprudentie. [14] Wat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM betreft, stelt verweerder zich op het standpunt dat alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling zijn betrokken en dat hij terecht tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder stelt tot slot dat met de belangen van eiser voldoende rekening is gehouden. Na een derde, langdurige, veroordeling van eiser voor een zeer ernstig strafbaar feit komt, volgens verweerder, aan het belang van het beschermen van de nationale openbare orde een groter gewicht toe dan aan de persoonlijke belangen van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze en het bezwaarschrift
5. Voor zover eiser verzoekt om al wat eerder in de procedure naar voren is gebracht, namelijk de zienswijze en de aanvullende gronden van bezwaar, als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet expliciet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar eerder ingediende stukken kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Intrekking van de verblijfsvergunning
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij in bezwaar uitdrukkelijk heeft betwist dat verweerder op grond van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000 bevoegd was zijn verblijfsvergunning in te trekken en dat het tiende lid in het geval van eiser niet van toepassing is. In bezwaar heeft eiser geen specifieke, onderbouwde gronden tegen de toepassing van de glijdende schaal in het primaire besluit gericht. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit niet nader op de glijdende schaal hoeven ingaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit op dit punt daarom niet onvoldoende gemotiveerd of onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
6.1.
In beroep heeft eiser ook geen gronden tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning gericht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat tussen partijen niet in geschil is dat voldaan is aan de nationaalrechtelijke glijdende schaal. Dit betekent dat verweerder in beginsel bevoegd was om de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser in te trekken.
Beëindiging van het verblijfsrecht
7. Volgens het uittreksel Justitiële informatie van 20 november 2019 heeft eiser zich vanaf 2002 schuldig gemaakt aan het plegen van (ernstige) drugsmisdrijven. Hij is hiervoor meerdere keren veroordeeld, namelijk in 2003, 2010, 2012 en 2018. Eiser heeft hiervoor lange gevangenisstraffen van 36 maanden, waarvan zes voorwaardelijk, 30 maanden en laatstelijk van 3 jaar gekregen. Uit deze feiten heeft verweerder kunnen afleiden dat sprake is van een patroon van het plegen van drugsmisdrijven en dat eiser ondanks de opgelegde gevangenisstraffen heeft gerecidiveerd. Gelet op de aard, de ernst en het herhalend karakter van de gepleegde misdrijven heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eisers persoonlijke gedrag een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de bovengenoemde omstandigheden ook maken dat eiser op grond van zijn gedrag als een actueel gevaar kan worden beschouwd.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gedrag van eiser in het verleden terecht bij de beoordeling van de actualiteit betrokken en daarbij van belang geacht dat crimineel gedrag in het verleden in grote mate het criminele gedrag in het heden bepaalt en daarmee ook de kans op recidive in de toekomst. In het verleden heeft eiser zich met tussenpozen van een aantal jaren meerdere keren schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige drugsmisdrijven. De rechtbank is het met verweerder eens dat dit in beginsel een indicatie oplevert dat eiser zich ook in de toekomst schuldig zal maken aan het plegen van dergelijke misdrijven. Echter, de Reclassering Nederland schat het recidiverisico van eiser op grond van een rapport van de Waag, in als laag. [15] Hoewel de rechtbank verweerder volgt in zijn standpunt dat deze taxatie van het recidiverisico niet doorslaggevend is, is de rechtbank van oordeel dat hieraan wel een groot gewicht dient te worden toegekend voor de beoordeling van de actualiteit die van eisers persoonlijke gedrag uitgaat. De Waag is deskundige op het gebied van het inschatten van recidiverisico en heeft op basis van zijn eigen expertise, aan de hand van het risicotaxatie-instrument FARE, [16] een inschatting gemaakt van het recidiverisico van eiser. In de afsluitende rapportage van 10 maart 2020 concludeert de Waag zelfs dat het recidiverisico bij eiser verder is verminderd, als gevolg van de individuele psychotherapie die eiser heeft gehad. Bij afsluiting van de behandeling van eiser wordt het risico dat van hem uitgaat, ingeschat als laag tot zeer laag. Er is volgens de Waag dan ook geen verdere behandeling geïndiceerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom meer waarde moet worden gehecht aan het (delict)gedrag van eiser in het verleden dan aan het deskundigenadvies van de Waag, waaruit naar voren komt dat het huidige recidiverisico dat van eiser uitgaat laag tot zeer laag is. Een en ander klemt temeer nu eiser na zijn vrijlating op 13 maart 2019 niet meer in aanraking is gekomen met politie en/of justitie.
7.2.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dit betekent dat in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd dat het verblijfsrecht van eiser kan worden beëindigd omdat hij een gevaar voor de openbare orde is. Verweerder heeft dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb gehandeld.
Conclusie
8. Nu het beroep hierom al gegrond is, hoeven de overige beroepsgronden op dit moment niet nader besproken te worden.
9. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de actualiteit van het gevaar dat van het gedrag van eiser uitgaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte(re) afdoening van het geschil zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
11. Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. M.D. Gunster en
mr. M. Garabitian, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.98 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en met artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000.
3.Op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000 in samenhang met het derde lid, aanhef en onder a.
4.De vertrektermijn is bepaald op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 8.24, derde lid, van het Vb 2000. De ongewenstverklaring is gebaseerd op artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5.Als bedoeld in artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000.
6.Zoals is neergelegd in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000.
7.Verklaring van een huisarts van het Gezondheidscentrum Charley Toorop van 19 juni 2020.
8.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
10.Een brief van een cardioloog van het IJselland ziekenhuis van 2 maart 2020 over een controleafspraak, een brief van een arts-assistent en een MDL-arts van het IJselland ziekenhuis van 23 december 2019 over een bezoek aan de Spoedeisende hulp en een brief van een geriater van het gezondheidscentrum Charley Toorop van 4 juli 2018.
11.Verklaring van de gemeente Rotterdam van 22 juni 2020.
12.Verklaring van 30 juni 2020 respectievelijk 18 juni 2020.
13.Algemene wet bestuursrecht.
14.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 november 2010 in de zaak met zaaknummer C-145/09 Land Baden-Württemberg tegen Panagiotis Tsakouridis.
15.Zie de brief van Reclassering Nederland (Antes) aan verweerder van 14 juni 2019.
16.Forensische Ambulante Risico Evaluatie.