ECLI:NL:RBDHA:2021:12523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/6740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die zich op 3 juli 2017 ziek had gemeld vanwege rug- en bekkenklachten. De verzekeringsarts had in zijn rapportage geconcludeerd dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering per 21 oktober 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 heeft eiseres aangevoerd dat er fouten zijn gemaakt in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en dat onvoldoende rekening is gehouden met medische informatie van haar behandelaars. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts zijn oordeel op zorgvuldige wijze heeft gevormd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen noodzaak was voor een urenbeperking en dat de functies die aan eiseres zijn voorgelegd, passend zijn binnen haar belastbaarheid.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van verweerder om de WIA-uitkering te weigeren op goede gronden berust en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.W. van Rijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Hoogvliet B.V., te Bleiswijk, belanghebbende
(gemachtigde: R. Buis).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 21 oktober 2019 geweigerd.
Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als afdelingsmanager voor gemiddeld 36,35 uur per week bij belanghebbende. Eiseres heeft zich op 3 juli 2017 ziek gemeld wegens rug- en bekkenklachten. Eiseres heeft op 25 juli 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd dient te worden. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat er in de primaire beoordeling en in de beoordeling in bezwaar fouten zijn gemaakt, dan wel onjuiste conclusies zijn getrokken, dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de medische informatie van derden. Eiseres heeft richting verweerder steeds aangegeven bij diverse behandelaars onder behandeling te zijn. Uit het dossier blijkt ook dat verweerder hiervan op de hoogte was, maar uit het dossier blijkt niet dat verweerder medische stukken heeft opgevraagd bij de diverse behandelaars. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de urenbeperking niet aan de orde is, terwijl de arbeidsdeskundige van Jumpstart at work heeft geoordeeld dat er sprake is van redenen voor een urenbeperking. Volgens eiseres bestaat er wel degelijk een kans op terugval, waardoor de aanvullende preventieve werking van een urenbeperking in deze aan de orde is. Uit de door eiseres ingebrachte medische gegevens blijkt dat elke aanvullende belasting zorgt voor meer klachten. Bovendien stelt eiseres zich op het standpunt dat zij niet geschikt is voor de functie archiefmedewerker. Voor deze functie wordt een vmbo-diploma theoretische leergang gevraagd en het is bij verweerder niet bekend dat eiseres deze leergang heeft gevolg. Het ontbreekt eiseres aan kennis en inzicht voor deze functie. De functie van receptioniste dient ook te vervallen, gelet op de opleidingseisen. Hiermee is de berekening van verweerder onjuist en dient het bezwaar opnieuw te worden beoordeeld. Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder haar werkgever voor het einde van de wachttijd een loondoorbetalingsverplichting had moeten opleggen, omdat het re-integratieverslag van de werkgever als onvoldoende is beoordeeld door verweerder. Verweerder is hierin nalatig geweest en de loondoorbetalingsverplichting kan nu niet meer worden verlengd. Indien wordt bepaald dat de beslissing van verweerder om de WIA-uitkering aanvraag af te wijzen op juiste gronden is genomen, verzoekt eiseres om te bepalen dat verweerder schadeplichtig is door het onzorgvuldige handelen en dat verweerder eiseres daarvoor zal moeten compenseren.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 27 januari 2020 medisch onderzocht en hiervan rapport opgesteld. De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat het aannemelijk is dat bij eiseres sprake is van beperkingen ten aanzien van de lichamelijke belastbaarheid vanwege haar rug- en bekkenklachten. Beperkingen zijn onder meer aan de orde ten aanzien van trillingsbelasting, frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, lopen, traplopen, zitten en staan. De nachtrust is noodzakelijk voor recuperatie, waardoor een beperking aan de orde is ten aanzien van nachtwerk. Eiseres voldoet niet aan de criteria voor een urenbeperking. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 januari 2020.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 1 september 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en het telefonisch spreekuur van 1 september 2020. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Daarnaast concludeert de verzekeringsarts b&b dat de beperkingen op adequate wijze zijn weergegeven door de primaire verzekeringsarts en dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van de duurbelastbaarheid.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres medisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres telefonisch gesproken. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling. Wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder informatie had moeten opvragen bij haar behandelaars, overweegt de rechtbank dat dit ter vrije beoordeling van de verzekeringsarts staat. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op het eigen oordeel. [1] Het opvragen van informatie bij derden is met name aangewezen als de verzekeringsarts geen duidelijk beeld kan vormen van de medische toestand van betrokkene. Uit de medische rapporten blijkt dat daar geen sprake van is bij eiseres. De in beroep overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts b&b benoemd en beoordeeld in de medische rapporten van 25 maart 2021 en 14 juni 2021. Ook in (de inhoud van) die informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen reden gezien tot het opvragen van (meer) informatie van de behandelend sector. Dat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding heeft gezien om contact met de behandelende sector op te nemen, acht de rechtbank aanvaardbaar nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de informatie in het dossier onvoldoende is om tot een gedegen oordeel te kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b na beoordeling van de in beroep ingebrachte informatie het verzekeringsgeneeskundig standpunt niet heeft gewijzigd.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt dat de statische en dynamische beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen, plausibel zijn voor de rug- en bekkenklachten van eiseres. De verzekeringsarts b&b heroverweegt dat de primaire verzekeringsarts ervan uit is gegaan dat bij inachtneming van de beperkingen er geen noodzaak tot een urenbeperking is. Volgens de verzekeringsarts b&b komt dit overeen met het dagverhaal van eiseres, waarvan uitgegaan wordt dat de (lichte) activiteiten thuis omgezet kunnen worden in activiteiten ten aanzien van reguliere arbeid. Daarnaast geeft de verzekeringsarts b&b aan dat het plausibel is dat eiseres haar kinderen niet genoeg zal kunnen dragen, hetgeen is aangegeven in de FML bij de beperkingen ten aanzien van tillen en dragen. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom eiseres niet voldoet aan één van de voorwaarden voor een urenbeperking, die vermeld staan in de standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid”, namelijk: stoornis in de energiehuishouding, preventie of verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts b&b geeft hierbij aan dat dit oordeel consistent is met de diagnose (niet overeenstemmend met een energetische stoornis) en de behandelingen (gemiddeld één fysiotherapeutische, dan wel bekkentherapeut behandeling per week en daarmee geen verminderde beschikbaarheid). Daarnaast heroverweegt de verzekeringsarts b&b dat er geen kans op terugval is als rekening gehouden wordt met de aangegeven beperkingen in de FML en daarom is er geen aanleiding voor een aanvullende preventieve werking van een urenbeperking. Dat eiseres langzaam moet opbouwen qua werkuren volgens de fysiotherapeut is gebaseerd op re-integratie in haar eigen functie, waarvan de verzekeringsarts b&b vindt dat zij daar niet meer arbeidsgeschikt voor is gezien haar beperkingen. Bovendien geeft de verzekeringsarts b&b aan dat een re-integratie advies niet vergelijkbaar is met de verzekeringsgeneeskundige bepaling van de duurbelastbaarheid.
4.6
In beroep heeft eiseres informatie van oefentherapeut Cesar en bekkenoefentherapeut Y. van der Zijden van 16 maart 2020, van pijnspecialist K. Bürger van 24 februari 2020 (inclusief het patiëntdossier van eiseres) en van psychosomatische fysiotherapeut K. Stokkel van 28 september 2020 in het geding gebracht. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie beoordeeld in het rapport van 25 maart 2021 en concludeert dat er geen reden is om de FML aan te passen. De verzekeringsarts b&b geeft daarbij aan dat uit de informatie blijkt dat eiseres in meerdere of mindere mate, maar in elk geval, baat had bij de behandelingen. In de informatie worden geen klachten genoemd die nog niet bekend waren bij de verzekeringsartsen. Vervolgens heeft eiseres informatie in het geding gebracht van fysiotherapeut D.M.J. Kempenaar-van Dolder van 15 april 2021. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie beoordeeld in het medisch rapport van 14 juni 2021 en concludeert dat ook deze informatie geen reden geeft om de FML aan te passen. De verzekeringsarts b&b geeft hierbij aan dat de diagnose Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) geen expliciete reden voor een urenbeperking is, omdat er geen somatisch objectieve verklaring voor de klachten wordt gevonden en omdat er in de FML reeds rekening wordt gehouden met alle ervaren belemmering van belanghebbende. Het aanbevolen pijnrevalidatietraject van 15 weken zal ruim anderhalf jaar na datum in geding plaatsvinden. Daardoor kan de vermindering van beschikbaarheid niet meegenomen worden in deze WIA-beoordeling, aldus de verzekeringsarts b&b. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. Daarnaast heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom bij eiseres geen aanleiding is voor een urenbeperking wanneer rekening gehouden wordt met de beperkingen zoals aangegeven in de FML. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, zijn in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch onderbouwd kunnen worden. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat het alleen maar slechter met haar gaat. Door de gemachtigde van verweerder is in dit kader aangegeven dat eiseres zich bij verweerder toegenomen arbeidsongeschikt kan melden (Amber-melding). De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.7
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 9 september 2020 akkoord zijn bevonden. Wat betreft de stelling van eiseres dat zij niet geschikt is voor de functie archiefmedewerker, overweegt de rechtbank als volgt. De arbeidsdeskundige b&b heeft eiseres voldoende gekwalificeerd geacht voor deze functie, vanwege de door haar gevolgde opleidingen en cursussen. De arbeidsdeskundige b&b geeft hierbij aan dat eiseres beschikt over een diploma mbo-niveau 3, wat getuigt van een hoger opleidingsniveau dan gevraagd voor deze functie. Verder wordt geen specifieke beroepsopleiding gevraagd. Wat betreft de stelling van eiseres dat, gelet op de opleidingseisen, de functie van receptioniste dient te vervallen, heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat voor deze functie als opleidingseis wordt gesteld het behaald hebben van een diploma mbo-niveau 2. Met haar diploma mbo-niveau 3 voldoet eiseres aan deze eis. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om van het oordeel van de arbeidsdeskundige b&b te twijfelen. Verder zijn er geen aanwijzingen dat de functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres per 21 oktober 2019 heeft geweigerd.
7. Op de zitting is namens eiseres gezegd dat zij bij verweerder een schadeverzoek zal indienen zoals door verweerder in het verweerschrift is aangegeven. De rechtbank zal daarom in deze procedure niet ingaan op de gestelde schade wegens het ten onrechte niet opleggen van een loonsanctie.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.