ECLI:NL:RBDHA:2021:12540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/6492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van inlichtingenplicht en verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 maart 2015 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 1 oktober 2016 tot 1 maart 2020. Verweerder heeft op basis van een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen door contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen niet te melden. Dit leidde tot de herziening van haar recht op bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 3.075,01.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de relevante periode meer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven, wat in strijd is met de Participatiewet. Eiseres heeft betoogd dat het onderzoek onvolledig was en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke situatie, maar de rechtbank oordeelde dat de inlichtingenplicht en de verplichting tot herziening en terugvordering van bijstand geen ruimte bieden voor een belangenafweging. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gehandeld en het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om relevante informatie te melden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Șeker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 oktober 2016 tot 1 maart 2020 herzien en van haar een bedrag van € 2.322,59 netto aan bijstand teruggevorderd.
In een afzonderlijk besluit van 24 maart 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder het terugvorderingsbedrag verhoogd met de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, tot een bedrag van € 3.075,01.
In het besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt sinds 1 maart 2015 een bijstandsuitkering. Op 25 oktober 2019 komt bij verweerder een anonieme melding binnen dat eiseres haar woning al twee jaar zou onderverhuren en inkomsten zou hebben uit werkzaamheden in de catering.
1.2
Verweerders afdeling Handhaving en Fraude heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres uitbetaalde bijstand en op 23 maart 2020 rapport uitgebracht. Eiseres is gevraagd een rechtmatigheidsformulier in te vullen en te ondertekenen en om bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen in te leveren. Daarna is er administratief onderzoek verricht. Op 13 februari 2020 heeft verweerder met eiseres een hoor/wederhoorgesprek gehouden en heeft er aansluitend een huisbezoek plaatsgehad.
2.1
Verweerder besluit naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek in primair besluit 1 het recht van eiseres op bijstand over de periode van 1 oktober 2016 tot 1 maart 2020 te herzien en van haar een bedrag van € 2.322,59 netto aan bijstand terug te vorderen. In primair besluit 2 heeft verweerder de terugvordering gebruteerd.
2.2
Na heroverweging in bezwaar handhaaft verweerder deze besluiten. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het uitgebreide onderzoek door de afdeling Handhaving en Fraude naar de woon-, leef- en inkomenssituatie van eiseres naar voren is gekomen dat dat zij inkomsten uit contante stortingen en bijschrijvingen van derden heeft ontvangen op haar ING en RABO-bankrekeningen en dat zij in de onderzochte periode langer dan toegestaan in het buitenland heeft verbleven.
3. Eiseres betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke situatie. Het vermoeden dat er sprake van was dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres is onjuist. Het feit dat zij enkele maanden nauwelijks uitgaven voor voeding heeft gedaan is te verklaren doordat zij vaak bij haar dochters eet. Die springen ook bij wanneer dat financieel nodig is. Bovendien helpen die haar met de boodschappen, aangezien eiseres daar door lichamelijke beperkingen moeite mee heeft. Van een niet-gemelde bron van inkomsten is geen sprake. Tot werken is zij door haar beperkingen niet in staat. Bovendien is het verrichte onderzoek ontoereikend, nu er is afgezien van een buurtonderzoek.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.4.1 Eiseres is verplicht om uit zichzelf alles te melden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand (hierna: de inlichtingenplicht). Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
4.2
Verweerder is verplicht om een besluit tot toekenning van bijstand te herzien, indien door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of te veel bijstand is verleend. Dat staat in artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.3
Verweerder is in dat geval ook verplicht de ten onrechte of te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Dat staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw.
4.4
Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een belastend besluit. Het is daarom volgens vaste rechtspraak aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
5.1
De rechtbank stelt vast dat, blijkens de bankafschriften van de ING en RABO-bankrekeningen van eiseres, in de relevante periode twee contante stortingen en zes bijschrijvingen door derden hebben plaatsgevonden. Het ging daarbij om bedragen variërend van zo'n € 50,- tot € 1.000,-. Niet in geschil is dat eiseres verweerder van die stortingen en bijschrijvingen door derden niet uit eigen beweging op de hoogte heeft gesteld. Dit is informatie die relevant is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Door dit niet uit eigen beweging te melden is eiseres de inlichtingenplicht niet nagekomen.
5.2
Bedragen die zijn gestort dan wel zijn bijgeschreven op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. [2]
5.3
Eiseres heeft op 13 februari 2020 een hoor/wederhoorgesprek met verweerder gehad. De contante stortingen en bijschrijvingen door derden zijn haar in het gesprek voorgehouden. Zij heeft toen geen duidelijkheid gegeven, maar toegezegd hier later nadere toelichting over te zullen geven. Op 5 maart 2020 heeft eiseres schriftelijk verklaard dat het ging om leningen. Zij heeft hier echter geen bewijsstukken voor aangeleverd. Bovendien worden leningen niet van het middelenbegrip uitgezonderd. [3] [4] Verweerder heeft de stortingen en bijschrijvingen daarom terecht als in aanmerking te nemen middelen gezien en alsnog meegenomen bij de herbeoordeling van het recht op bijstand.
5.4
Voorts uit het onderzoek gebleken dat eiseres in 2019 meer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven. Eiseres heeft dit niet betwist. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw is diegene van bijstand uitgesloten die per kalenderjaar langer dan vier weken, dan wel een aaneengesloten periode langer dan vier weken, verblijf houdt buiten Nederland. Verweerder heeft daarom ook terecht het recht op bijstand vanwege dit buitenlands verblijf in de relevante periode herzien.
5.5
Voor zover dat eiseres naar voren heeft gebracht dat het onderzoek onvolledig is geweest vanwege het ontbreken van buurtonderzoek, slaagt dit niet. Gelet op de grondslag van de herziening en terugvordering heeft de woonsituatie van eiseres daarin geen rol gespeeld. Het houden van een buurtonderzoek heeft dan naar het oordeel van de rechtbank geen meerwaarde.
5.6
Wat betreft het standpunt van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie overweegt de rechtbank het volgende. Voor een belangenafweging, zoals eiseres voor ogen staat, bestaat bij de besluitvorming in het kader van een herziening en terugvordering van bijstand geen rechtsgrond. Herziening en terugvordering van bijstand is voor verweerder immers een verplichting. Daar past geen belangenafweging bij. Daarvoor biedt de Pw geen ruimte.
5.7
Gelet op het voorgaande is aan de voorwaarden voor herziening van het recht op bijstand en terugvordering ervan voldaan. Verweerder was daarom gehouden om het recht op bijstand over de periode van 1 oktober 2016 tot 1 maart 2020 te herzien en van eiseres de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen. Dat volgt uit artikel 54, derde lid en artikel 58, eerste lid, van de Pw.
5.8
Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder in het geval van eiseres van terugvordering af had moeten zien, of deze op een lager bedrag had moeten vaststellen. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van het terugvorderingsbedrag. Evenmin heeft eiseres gronden ingebracht tegen de brutering van de terugvordering. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder van eiseres terecht een bedrag van € 3.075,01 bruto heeft teruggevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van verweerders berekening te twijfelen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1418
2.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 mei 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1238
3.zie de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1908
4.zie de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1238