4.5.De rechtbank begrijpt dat het voor eiser niet eenvoudig is om na twee afwijzende besluiten alsnog de motieven voor het proces van bekering en zijn geloofsgroei aannemelijk te maken. De rechtbank is echter gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gestelde geloofsgroei en intensivering van de christelijke activiteiten niet als nieuwe relevante elementen en/of bevindingen kunnen worden aangemerkt.
5. In het licht van het voorgaande heeft verweerder in de door eiser overgelegde verklaringen van derden geen aanleiding heeft hoeven zien om alsnog uit te gaan van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering en de daarmee samenhangende geloofsgroei. Verweerder heeft deze verklaringen bij de besluitvorming betrokken. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 mei 2021bepaald dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen. Verder blijkt uit de WI 2019/18 dat in de regel beperkt gewicht wordt toegekend aan verklaringen of rapporten van bijvoorbeeld kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven over de oprechtheid van een gestelde bekering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kenbaar in de besluitvorming heeft gemotiveerd welke waarde aan de verklaringen en het rapport van PKN moet worden gehecht. Verweerder heeft niet ten onrechte de conclusie getrokken dat daaraan niet de waarde toekomt die eiser daaraan gehecht wil zien. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het rapport en de getuigschriften onvoldoende inzicht geven in de geloofsgroei die eiser stelt te hebben doorgemaakt. De verklaringen van eiser in het PKN rapport zijn summier en oppervlakkig en komen overeen met hetgeen eiser in deze en vorige procedures heeft verklaard. Uit de getuigschriften blijkt verder dat leergierig is, uit de Bijbel leest en Bijbelstudie volgt, kerkdiensten bezoekt, actief is voor de kerk, het woord van God verspreid (middels YouTube), dat hij van een stille jongen in een spontaan en open mens is veranderd en dat hij in zijn geloofsovertuiging is gegroeid. De inhoud van deze getuigschriften komt overeen met hetgeen in deze en vorige procedures al is aangevoerd. De verklaringen kunnen daarom niet leiden tot het alsnog aannemelijk maken van de bekering en geloofsgroei. Dit geldt eveneens voor de ter zitting gegeven nadere toelichting door dhr. [A] .
6. Verweerder heeft verder niet ten onrechte geconcludeerd dat de dood van eisers zwager niet als nieuw element of feit kan worden aangemerkt, nu het geen betrekking heeft op zijn gestelde bekering. Met verweerder is de rechtbank ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn bekering en dat hij daardoor in de negatieve belangstelling staat. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser de informatie dat de autoriteiten van zijn gestelde bekering op de hoogte zijn, alleen van zijn zus, een niet objectieve derde, heeft gehoord. Hij heeft geen bewijs dat hij en zijn moeder berichten met een christelijke inhoud naar zijn zwager hebben gestuurd. Verweerder heeft het vreemd mogen achten dat de autoriteiten opeens aan zijn zus hebben laten weten dat ze weten dat eiser en zijn moeder bekeerd zijn. Dat verweerder op dit punt onvoldoende heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank niet. Aan eiser zijn verschillende concrete vragen gesteld over de gebeurtenissen rondom zijn zwager en zus. Verweerder heeft dan ook niet zijn samenwerkingsplicht geschonden. Bovendien is het in eerste instantie aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd.
7. Dat eiser door zijn activiteiten op sociale media in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat, heeft verweerder evenmin aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft alleen van zijn zus, een niet-objectieve derde, gehoord dat de autoriteiten zouden weten dat hij bekeerd is. Bovendien heeft zijn YouTube kanaal slechts een kleine hoeveelheid volgers zodat niet valt in te zien dat veel mensen op de hoogte zijn van zijn online activiteiten. Dat de filmpjes ook op zijn openbare Facebook- en Instagrampagina staan is pas ter zitting naar voren gekomen en niet nader onderbouwd. Bovendien betekent het gegeven dat hij openbare sociale media accounts heeft niet dat de Iraanse autoriteiten daar dan ook van op de hoogte zijn.
Conclusie
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.