ECLI:NL:RBDHA:2021:12603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
NL21.15091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en geloofsgroei

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser, die eerder asielaanvragen heeft ingediend die zijn afgewezen, stelt dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en dat hij in zijn geloof is gegroeid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft gepresenteerd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van de asielaanvragen in rechte vaststaan en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn bekering en geloofsgroei oprecht zijn.

Eiser heeft in zijn verzoeken naar voren gebracht dat hij actief is op sociale media, een boek heeft geschreven en lessen over het christendom geeft. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en geloofsgroei oppervlakkig zijn en niet voldoende inzicht geven in de oprechtheid van zijn geloof. De rechtbank heeft ook overwogen dat de dood van eisers zwager, die tijdens een demonstratie is overleden, niet als nieuw feit kan worden aangemerkt dat relevant is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Özcan-Saglik).

ProcesverloopBij besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 op zitting behandeld. Aan de zijde van eiser is tevens dhr. [A] verschenen. Als tolk is verschenen F. Flippo-Wassa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1988. Hij heeft op 27 mei 2014 een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij zich tot het christendom heeft bekeerd. Bij besluit van 8 januari 2015 is deze asielaanvraag afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 29 september 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) onherroepelijk geworden.
1.1.
Eiser heeft op 12 maart 2018 een tweede asielaanvraag ingediend. Daar heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij in zijn geloof is gegroeid. Jezus is voor hem de ware God. Hij wil voor Jezus actief zijn en mensen helpen. Hij is actief op sociale media, hij heeft een boek geschreven en geeft lessen over het christendom. Bij besluit van 24 oktober 2018 is de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Deze beschikking is bij uitspraak van 7 januari 2019 van de Afdeling onherroepelijk geworden.
1.2.
Op 31 oktober 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij nieuwe documenten en bewijsmiddelen heeft om zijn geloofsgroei en de daarbij horende vrees aannemelijk te maken. Daarnaast is zijn zwager tijdens een demonstratie gewond geraakt en aan zijn verwondingen overleden. Uit die gebeurtenis blijkt het onmenselijke gedrag van de autoriteiten van Iran en eisers vrees voor vervolging.
2. Verweerder heeft eisers laatste asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag en eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Aan zijn eerdere asielaanvragen heeft eiser ook ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd en een geloofsgroei heeft doorgemaakt, welke ongeloofwaardig zijn bevonden. Eiser borduurt nu voort op een ongeloofwaardig bevonden bekering en geloofsgroei. Er rust daarom een zwaardere bewijslast op hem om zijn bekering en geloofsgroei aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat hij met zijn verklaringen voldoende inzicht heeft gegeven in zijn innerlijke motieven voor zijn bekering. Hij ervaart liefde en bidt vaker en intensiever en zingt lofliederen. Hij heeft zijn ervaringen zichtbaar gemaakt en koppelt deze aan concrete gevoelens. Daarmee heeft hij laten zien waarom zijn vorm van liefde aan het christendom is toe te schrijven. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank van 16 oktober 2020. [1] Ten onrechte is verweerder op zoek naar verandering in de bekering van eiser, terwijl het gaat om geloofsgroei en verdieping van het geloof. Daarnaast dient verweerder de correcties en aanvullingen volledig mee te wegen in zijn beslissing. Verder is hij actiever op zijn YouTube kanaal en is hij op filmpjes in beeld te zien. Het is aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. Alleen al door zijn activiteiten (op sociale media) zal hij als afvallige worden gezien en gevaar lopen in Iran. Verweerder heeft verder ten onrechte nagelaten om te motiveren waarom de overgelegde verklaringen van derden geen waarde hebben. Eiser verzoekt daarom om dhr. [A] als getuige te horen. Voorts heeft verweerder gevraagd noch betrokken in de beoordeling hoe eiser uiting wil geven aan zijn geloof in Iran. Ook is de afvalligheid niet betrokken. Verder heeft eiser met zijn verklaringen wel aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de dood van zijn zwager en is dit aan te merken als nieuw feit of omstandigheid. Ten onrechte stelt verweerder dat eiser gedetailleerder over de gebeurtenissen rondom zijn zwager moet verklaren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat een asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4.1.
De vorige asielaanvragen van eiser zijn afgewezen, omdat eiser zijn bekering tot het christendom en geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt. Die besluiten staan in rechte vast en vormen het vertrekpunt van de beoordeling van het besluit die nu voorligt.
4.2.
Volgens paragraaf 7 van Werkinstructie 2019/18, voor zover hier van belang, gaat het bij een opvolgende aanvraag om de vraag wat er nieuw is aan de bekering ten opzichte van de eerdere procedure waardoor aannemelijk is dat er wel sprake is van een oprechte bekering. Verklaringen van de vreemdeling of verklaringen van kerkelijke personen en/of instanties kunnen als nieuwe elementen of bevindingen worden aangemerkt, indien uit die verklaringen ook daadwerkelijk nieuwe elementen en bevindingen blijken ten opzichte van de laatste aanvraag. Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Indien de vreemdeling - ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen - nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing kan dit - in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser onvoldoende concreet en persoonlijk heeft verklaard over zijn gestelde geloofsgroei en verdieping in het christendom. Daarbij heeft verweerder voorop mogen stellen dat de verklaringen van eiser over zijn motieven voor het proces van bekering na de vorige afwijzing oppervlakkig en algemeen zijn en onvoldoende inzicht geven in de geloofsgroei die hierdoor zou hebben plaatsgevonden. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat uit eisers verklaringen niet blijkt hoe hij de hulp en liefde van de familie [familie] toeschrijft aan het christendom. Het geven van hulp en liefde is immers niet enkel aan het christenen voorbehouden. Dat hij vroeger boos werd, fel reageerde, zich misdroeg tegenover anderen en wrokgevoelens had en dat hij nu rustiger is, betekent niet dat er dan ook sprake is van een oprechte innerlijke bekering. Bovendien heeft eiser in de vorige procedures ook de liefde en vergeving aangevoerd als motief voor zijn bekering. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat eisers verklaringen – dat hij meer uit de Bijbel weet, dat hij bidt, ook voor anderen, en lofliederen zingt – overeenkomen met zijn verklaringen in de eerdere procedures. Dat hij nu meer activiteiten verricht, zoals het zingen van lofliederen, en meer kennis heeft van christendom, maakt nog niet dat zijn bekering nu wel oprecht is, noch dat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt.
4.4.
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de omstandigheid dat eiser een nieuw YouTube kanaal heeft en hij op filmpjes te zien is, evenmin inzicht geeft in de oprechtheid van haar bekering en geloofsgroei. Bovendien heeft eiser in de vorige procedure ook verklaard dat zijn doopceremonie op YouTube geplaatst is. Dat hij eerder niet in beeld was, valt dus niet in te zien. Dat hij nu op filmpjes zelf uit de bijbel bidt, geeft evenmin inzicht in de oprechtheid van zijn bekering en geloofsgroei. Het enkel verrichten van christelijke activiteiten, betekent immers nog niet dat iemand ook oprecht bekeerd is.
4.5.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser niet eenvoudig is om na twee afwijzende besluiten alsnog de motieven voor het proces van bekering en zijn geloofsgroei aannemelijk te maken. De rechtbank is echter gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gestelde geloofsgroei en intensivering van de christelijke activiteiten niet als nieuwe relevante elementen en/of bevindingen kunnen worden aangemerkt.
5. In het licht van het voorgaande heeft verweerder in de door eiser overgelegde verklaringen van derden geen aanleiding heeft hoeven zien om alsnog uit te gaan van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering en de daarmee samenhangende geloofsgroei. Verweerder heeft deze verklaringen bij de besluitvorming betrokken. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 mei 2021 [2] bepaald dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen. Verder blijkt uit de WI 2019/18 dat in de regel beperkt gewicht wordt toegekend aan verklaringen of rapporten van bijvoorbeeld kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven over de oprechtheid van een gestelde bekering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kenbaar in de besluitvorming heeft gemotiveerd welke waarde aan de verklaringen en het rapport van PKN moet worden gehecht. Verweerder heeft niet ten onrechte de conclusie getrokken dat daaraan niet de waarde toekomt die eiser daaraan gehecht wil zien. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het rapport en de getuigschriften onvoldoende inzicht geven in de geloofsgroei die eiser stelt te hebben doorgemaakt. De verklaringen van eiser in het PKN rapport zijn summier en oppervlakkig en komen overeen met hetgeen eiser in deze en vorige procedures heeft verklaard. Uit de getuigschriften blijkt verder dat leergierig is, uit de Bijbel leest en Bijbelstudie volgt, kerkdiensten bezoekt, actief is voor de kerk, het woord van God verspreid (middels YouTube), dat hij van een stille jongen in een spontaan en open mens is veranderd en dat hij in zijn geloofsovertuiging is gegroeid. De inhoud van deze getuigschriften komt overeen met hetgeen in deze en vorige procedures al is aangevoerd. De verklaringen kunnen daarom niet leiden tot het alsnog aannemelijk maken van de bekering en geloofsgroei. Dit geldt eveneens voor de ter zitting gegeven nadere toelichting door dhr. [A] .
6. Verweerder heeft verder niet ten onrechte geconcludeerd dat de dood van eisers zwager niet als nieuw element of feit kan worden aangemerkt, nu het geen betrekking heeft op zijn gestelde bekering. Met verweerder is de rechtbank ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn bekering en dat hij daardoor in de negatieve belangstelling staat. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser de informatie dat de autoriteiten van zijn gestelde bekering op de hoogte zijn, alleen van zijn zus, een niet objectieve derde, heeft gehoord. Hij heeft geen bewijs dat hij en zijn moeder berichten met een christelijke inhoud naar zijn zwager hebben gestuurd. Verweerder heeft het vreemd mogen achten dat de autoriteiten opeens aan zijn zus hebben laten weten dat ze weten dat eiser en zijn moeder bekeerd zijn. Dat verweerder op dit punt onvoldoende heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank niet. Aan eiser zijn verschillende concrete vragen gesteld over de gebeurtenissen rondom zijn zwager en zus. Verweerder heeft dan ook niet zijn samenwerkingsplicht geschonden. Bovendien is het in eerste instantie aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd.
7. Dat eiser door zijn activiteiten op sociale media in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat, heeft verweerder evenmin aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft alleen van zijn zus, een niet-objectieve derde, gehoord dat de autoriteiten zouden weten dat hij bekeerd is. Bovendien heeft zijn YouTube kanaal slechts een kleine hoeveelheid volgers zodat niet valt in te zien dat veel mensen op de hoogte zijn van zijn online activiteiten. Dat de filmpjes ook op zijn openbare Facebook- en Instagrampagina staan is pas ter zitting naar voren gekomen en niet nader onderbouwd. Bovendien betekent het gegeven dat hij openbare sociale media accounts heeft niet dat de Iraanse autoriteiten daar dan ook van op de hoogte zijn.
Conclusie
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.