ECLI:NL:RBDHA:2021:12619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
NL19.28464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van kwetsbare vreemdeling en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een kwetsbare vreemdeling van Gambiaanse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening, aangezien eiser eerder in Italië om asiel had gevraagd. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Italië een reëel risico op een aanzienlijke achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebracht, en dat de Italiaanse opvangvoorzieningen niet adequaat waren voor zijn specifieke medische behoeften.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten zich hebben gehouden aan hun verplichtingen onder de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen adequate zorg zou ontvangen na overdracht. De rechtbank volgde de overwegingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak M.T. tegen Nederland, waarin werd geoordeeld dat Italië voldoet aan de vereisten voor de opvang van kwetsbare asielzoekers. De rechtbank concludeerde dat de overdracht aan Italië geen reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van de lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag
van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de
behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft hij de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.28465, op zitting behandeld op 12 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Abdulla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de vraag of en in hoeverre overdracht van kwetsbare vreemdelingen aan Italië mogelijk is. In verband hiermee is het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de uitspraak van het EHRM van 15 april 2021. [1] Eiser heeft te kennen gegeven dat hij op zitting wenst te worden gehoord.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021 in Breda. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1988 en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Op 30 augustus 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. [3]
Eiser heeft eerder in Italië om asiel gevraagd. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. [4] Nu op dat verzoek niet tijdig is gereageerd, is Italië verantwoordelijk voor behandeling van de aanvraag [5] , aldus verweerder.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond dat de overdracht voor eiser een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, [6] ingetrokken.
5. Eiser heeft gewezen op de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2021 [7] en aangevoerd dat de overdrachtstermijn is verlopen en dat Nederland daarom de verantwoordelijke lidstaat is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Voornoemde Afdelingsuitspraak ziet op de opschorting van de overdrachtstermijn wanneer een voorlopige voorziening in hoger beroep is verzocht door verweerder, maar in de voorliggende aanvraag heeft niet verweerder maar eiser in beroep om een voorlopige voorziening gevraagd, aldus eiser. Het is aan de rechtbank om hierover nadere prejudiciële vragen te stellen.
6. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder de behandeling van
zijn asielaanvraag aan zich moet trekken omdat de uiterste overdrachtstermijn zoals
bedoeld in de Dublinverordening is verstreken. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter
van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 december 2019 is de voorlopige voorziening
getroffen dat eiser niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep.
Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de uiterste overdrachtstermijn is geschorst zoals bedoeld
in artikel 27 van de Dublinverordening. Anders dan eiser stelt, geldt daarbij geen
maximumduur van achttien maanden. De Afdeling heeft in de voornoemde uitspraak [8] geoordeeld dat het in gevallen als deze niet onredelijk is dat de overdrachtstermijn wordt geschorst voor een periode die uiteindelijk langer kan blijken te zijn dan de in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde maximale termijn van 18 maanden die geldt voor de situatie dat de betrokkene onderduikt. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat snel duidelijkheid moet worden geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, biedt deze verordening uitdrukkelijk de mogelijkheid om de termijn waarbinnen een vreemdeling moet worden overgedragen op te schorten door middel van een in het nationaal recht geregeld rechtsmiddel. [9] In dit geval is de overdrachtstermijn opgeschort door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2019. Uit de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 1 september 2021 kan niet iets anders worden afgeleid. De uitspraak ziet immers, anders dan bij eiser, op de situatie dat verweerder in hoger beroep een voorlopige voorziening heeft gevraagd en gekregen. Over de uitleg van de bepalingen in de Dublinverordening over de overdrachtstermijn en de opschorting daarvan is in het geval van eiser geen twijfel mogelijk, nu eiser zelf een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
7. Op 15 april 2021 heeft het EHRM [10] de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland [11]
bekendgemaakt. In dit arrest is geoordeeld dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Verder volgt uit deze beslissing dat het niet noodzakelijk is om aanvullende garanties te verkrijgen voorafgaand aan de overdracht. Gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, brengt een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico met zich op een met een artikel 3 van het EVRM [12] strijdige behandeling.
8. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat vaststaat dat hij als een bijzonder kwetsbare vreemdeling is aan te merken in de zin van het arrest Tarakhel [13] van het EHRM. Eiser meent dat ondanks het arrest M.T. tegen Nederland de opvangvoorzieningen in zijn geval niet tegemoetkomen aan de voorzieningen die hij nodig heeft om met zijn specifieke medische klachten te leven. Verweerder heeft niet onderzocht of er adequate opvang is voor eiser. Ter onderbouwing van zijn gezondheidsproblemen heeft eiser zijn patiëntendossier overgelegd alsmede verklaringen van het Maasstad Ziekenhuis van onder meer [Naam 2], orthopedisch chirurg, en een medische verklaring uit Gambia van 2 mei 2005. Ook heeft eiser verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 6 juli 2021, het AIDA [14] Country report Italy Update 2020, het SFH [15] -borderline-rapport [16] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 2021. [17]
9.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde medische informatie niet blijkt dat de medische behandeling van eiser dusdanig specialistisch is dat deze in Italië niet beschikbaar is. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De Italiaanse autoriteiten hebben met het fictief claimakkoord toegezegd het asielverzoek van eiser te behandelen met inachtneming van de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. [18] Dit betekent dat eiser in Italië aanspraak kan maken op medisch noodzakelijke zorg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat adequate behandeling niet in Italië plaats kan vinden. Verweerder heeft dan ook geen aanvullende garanties hoeven vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Indien eiser na overdracht aan Italië van mening mocht zijn dat de Italiaanse autoriteiten tekortschieten, dient hij hierover in Italië te klagen. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Daarbij komt dat verweerder volgens artikel 32 van de Dublinverordening gehouden is de Italiaanse autoriteiten te informeren over eisers gezondheidstoestand en dat de overdracht zal worden opgeschort als duidelijk is dat Italië niet aan eisers specifieke behoeften kan voldoen.
10. De door eiser overgelegde brief van VWN van 6 juli 2021 [19] over de gevolgen van de recente wetswijzigingen voor opvang in Italië leidt niet tot een andere conclusie. De door het SFH-rapport gestelde omstandigheid dat er wel opvanglocaties zijn voor chronisch zieken, maar dat de wachtlijst hiervoor lang is [20] , is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van structurele gebreken in de opvang. Het AIDA-rapport vermeldt immers ook dat het opvangsysteem voor asielzoekers als gevolg van de wetswijzigingen aanmerkelijk is veranderd en dat het opvangmodel van vóór het Salvini-decreet gedeeltelijk is hersteld.
Hieruit blijkt dan ook niet dat eiser geen opvang zal krijgen of geen toegang zal hebben tot medische voorzieningen bij terugkeer naar Italië. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 26 mei 2021 [21] faalt, nu bij uitspraak van deze zittingsplaats van 28 oktober 2021 [22] op basis van dezelfde landeninformatie alsnog geoordeeld is dat die informatie niet leidt tot het oordeel dat in Italië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure.
11. Verweerder heeft in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om, met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
5.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
6.Een situatie als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Rechtsoverweging 8.5.
9.Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
12.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
14.Asylum Information Database.
15.Schweizerische Flüchtlingshilfe, ook bekend als: Swiss Refugee Council.
16.10 juni 2021.
17.NL.21.1552, NL.21.1554, NL.21.1556.
18.Richtlijn 2013/33/EU.
19.Gebaseerd op informatie uit het 2020 Update Asylum Information Database (AIDA)-rapport over Italië (3 juni 2021) en een Duitstalig Update-rapport van de Swiss Refugee Council (SFH) en borderline-europe van 10 juni 2021.
20.Brief VWN van 6 juli 2021, p. 3.
21.NL21.1552, NL21.1554, NL21.1556.
22.NL19.25421, NL19.25423.