ECLI:NL:RBDHA:2021:12655
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier en mvv-vereiste
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Marokkaanse verzoeker die in Nederland verblijft. De verzoeker heeft een dochter, geboren in 2006, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij heeft op 1 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier om bij zijn dochter te kunnen verblijven. Deze aanvraag is op 29 juli 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarop de verzoeker bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen reden is om hem van dit vereiste vrij te stellen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van verzoeker is uitgevallen, omdat het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij het uitoefenen van gezinsleven met zijn dochter in Nederland.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft met zijn bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische situatie en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.