ECLI:NL:RBDHA:2021:12772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/2833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid geduide functies na heroverweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser ontving een ZW-uitkering die op 23 juni 2019 door het Uwv werd beëindigd, omdat hij meer dan 65% van het maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv werd gegrond verklaard, maar de uitkering bleef beëindigd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten zijn. Eiser voerde aan dat zijn oogklachten niet in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren opgenomen en dat de geduide functies ongeschikt waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiser en dat de FML op zorgvuldige wijze was vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de functie van productiemedewerker industrie, waarvoor een opleiding in het Engels vereist was, niet geschikt was voor eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de overige geduide functies wel geschikt werden geacht. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die in totaal op € 2.316,52 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 22 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 23 juni 2019.
In het besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een deskundigenrapport ingediend.
Per mail van 11 juni 2021 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan verweerder.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze vragen op 15 juni 2021 een arbeidsdeskundig rapport overgelegd.
Eiser heeft gereageerd op het arbeidsdeskundig rapport per brief van 2 juli 2021.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek op gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan eiser is bij besluit van 22 augustus 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling zijn de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 mei 2019. Aan de hand van deze FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser per 23 juni 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat hij meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft de FML gewijzigd vastgesteld. Op basis van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de eerder geduide functies na heroverweging laten vervallen. De arbeidsdeskundige b&b acht eiser in staat op grond van nieuw geduide functies meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Het recht van eiser op een ZW-uitkering is vervolgens beëindigd vanaf 3 april 2020.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat geen beperkingen voor zijn oogklachten in de FML zijn opgenomen. Alle geduide functies zijn volgens eiser vanwege zijn oogklachten ongeschikt. Verder stelt eiser dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is omdat in deze functie vereist is dat eiser een opleiding van 4 dagen in het Engels volgt, dit terwijl eiser geen Engels kan lezen of begrijpt. De functie wikkelaar is volgens eiser ook niet geschikt omdat er sprake is van een hoog handelingstempo. De vorige functies zijn op die grond vervallen. Eiser heeft een medisch rapport van een externe verzekeringsarts overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Vooropgesteld wordt dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De arts die het onderzoek heeft verricht dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt, heeft eiser tijdens het spreekuur gezien en daarbij lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Ook is dossierstudie verricht. De arts heeft de bevindingen neergelegd in een rapport van 30 april 2019. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De arts concludeert dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en heeft een FML opgesteld van 1 mei 2019.
4.3.
Naar aanleiding van het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 28 februari 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Ook is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting van 9 december 2019 en heeft er een aanvullend medisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan in het onder 4.2 bedoelde rapport is gedaan. Eiser is gediagnosticeerd met een geprikkelde zenuw en is er sprake van een reactieve stemmingsstoornis. De oogklachten worden als tijdelijk gezien en het gezichtsvermogen is normaal. De verzekeringsarts b&b neemt meer beperkingen aan in werkonderbrekingen, werktempo, productiepieken, conflicthantering, grote verantwoordelijkheden, frequent buigen, fysieke inspanning en statische en dynamische handelingen en werktijden. Ook moet eiser in uren niet overmatig worden belast en moet hij niet in de nacht werken vanwege de stemmingsstoornis. De beperkingen zijn neergelegd in de aangepaste FML van 28 februari 2020.
4.4.
In het door eiser overgelegde rapport van een externe verzekeringsarts is vermeld dat dossierstudie is verricht en dat eiser is gezien op het spreekuur. Verder is vermeld dat er geen argumenten zijn om de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde belastbaarheid als onjuist te beschouwen. Er is voldoende rekening gehouden met de klachten en beperkingen van betrokkene. Wel wordt opgemerkt dat in het arbeidsdeskundig onderzoek de functie met SBC-code 267053 opnieuw wordt geduid na eerst te zijn verworpen.
5. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De door eiser geraadpleegde externe verzekeringsarts onderschrijft het oordeel van de verzekeringsartsen. De beroepsgrond die ziet op oogklachten slaagt niet. In het onder 4.3 bedoelde rapport is ingegaan op de gestelde oogklachten. In beroep is geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel daaromtrent en ook verder is geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor twijfel.
6.1.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van de grond dat eiser geen Engels spreekt, is de functie waarin dat vereist was (productiemedewerker industrie) (SBC-code 111180) komen te vervallen met de nadere rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 14 juni 2021. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft afdoende gemotiveerd waarom de resterende geduide functies na het vervallen van de functie met SBC-code 111180 geschikt zijn. De functie van wikkelaar acht de arbeidsdeskundige b&b geschikt voor eiser. De reden dat de functie wikkelaar opnieuw is geduid terwijl deze functie eerder is verworpen, is dat er binnen dezelfde functiegroep een andere passende functie is gevonden waarbij de belastbaarheid van eiser niet is overschreden. De grond die daarop ziet slaagt niet.
6.3.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de geduide functies met SBC-codes 267071 en 267053 niet geschikt zijn voor hem omdat hij niet het vereiste opleidingsniveau heeft.
6.4.
De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt. Niet in geschil is dat eiser basisonderwijs heeft voltooid in Griekenland. Daarnaast heeft eiser in Duitsland gedurende vier jaar middelbaar onderwijs gevolgd (zonder diploma te hebben behaald). Eiser beheerst de Nederlandse taal zeer matig maar hij is in staat eenvoudige aanwijzingen te begrijpen. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is eiser daarom in staat om te functioneren op VMBO-niveau zonder diploma, mits geen hoge eisen worden gesteld aan Nederlandse vaardigheden. Het opleidingsniveau voor de functieduiding is daarom vastgesteld op niveau 2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is het niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1931). Daarmee heeft verweerder op juiste gronden functies geselecteerd met opleidingsniveau 2.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 748,-).
8.2
De gevraagde vergoeding voor de medische kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige komen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft een offerte overgelegd die ziet op dit rapport. Een factuur ontbreekt. Wel is een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat voor het rapport rapport € 4.222,90 (incl BTW) is betaald. Het aantal uren dat door de deskundige werkzaamheden zijn verricht, is niet gespecificeerd. De rechtbank hanteert daarom een forfaitair bedrag. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en gelet op het in artikel 8 van het besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldende tarief in 2020, wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 129,63. De rechtbank acht tien bestede uren redelijk. Zij zal de kosten voor het rapport daarom in redelijkheid vaststellen op € 1.296,30 en bepaalt dat dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt.
Op grond van artikel 15 van het Bts dient dit bedrag te worden verhoogd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, waardoor het te vergoeden bedrag € 1.568,52 bedraagt.
8.3.
De totale vergoeding van de proceskosten dient derhalve te worden gesteld op een bedrag van € 2.316,52 (€ 748,- + € 1.568,52). Verweerder zal dit bedrag aan eiser dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.316,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.